Décision judiciaire de Raad van State, 13 septembre 2018

Date de Résolution13 septembre 2018
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 242.302 van 13 september 2018 in de zaak A. 220.780/VII-39.841.

In zake : 1. Herman SABBE 2. Louise DHEERE bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Katia Bouve kantoor houdend te 8420 De Haan Mezenlaan 9 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

het VLAAMSE GEWEST bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Jan Bergé kantoor houdend te 3000 Leuven Diestsevest 47, bus 001 bij wie woonplaats wordt gekozen

--------------------------------------------------------------------------------------------------

I. Voorwerp van het beroep

1. Het beroep, ingesteld op 24 november 2016, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw van 20 september 2016 waarbij het beroep ingesteld tegen de beslissing van de toezichthouder van het Agentschap voor Natuur en Bos van 2 juni 2016, houdende het opleggen van bestuurlijke maatregelen, ongegrond wordt verklaard en de bestuurlijke maatregel wordt bevestigd.

II. Verloop van de rechtspleging

2. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoekende partijen hebben een memorie van wederantwoord ingediend.

Auditeur Dieter Decock heeft een verslag opgesteld.

De verzoekende partijen hebben een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend.

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018.

Staatsraad Peter Sourbron heeft verslag uitgebracht.

Advocaat Nick De Wint, die loco advocaat Katia Bouve verschijnt voor de verzoekende partijen, en advocaat Jutte Nijs, die loco advocaat Jan Bergé verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

Eerste auditeur-afdelingshoofd Peter Provoost heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

III. Feiten

3.1. De verzoekende partijen zijn de eigenaars van een perceel dat is gelegen te Damme en dat kadastraal bekend is onder afdeling 7, sectie B, nrs. 95D, 95E, 100C en 100D.

3.2. Lastens de verzoekende partijen wordt op 2 juni 2016 een proces-verbaal opgesteld houdende vaststelling van een milieumisdrijf op grond van schendingen van de artikelen 90, 90bis, 96 en 97, § 2, van het bosdecreet van 13 juni 1990 (hierna: bosdecreet). Er wordt aan hen een bestuurlijke maatregel

opgelegd die er, kort samengevat, op neerkomt dat het bosgedeelte van de voornoemde percelen naar zijn oorspronkelijke bos- en natuurfunctie moet worden hersteld, dat bijgevolg de recent aangebrachte verhardingen (zijnde de met steenslag en betonnen afboording aangelegde oprit met bijhorende parking en het terras vooraan en rechts van de chalet) ofwel moeten worden geregulariseerd ofwel verwijderd met inbegrip van een heraanplanting, dat in de zone rond de chalet - waar recentelijk bomen werden geveld - het gazon moet worden verwijderd en tot heraanplanting moet worden overgegaan, zodat op het perceel een herbebossing moet worden uitgevoerd van om en bij de 800 m², en dat alle recent aangeplante sierstruiken (buxus) uit het bos moeten verdwijnen.

3.3. De verzoekende partijen dienen tegen de voormelde beslissing een administratief beroep in.

3.4. Na advies van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer, verklaart de bevoegde Vlaamse minister op 20 september 2016 het beroep ongegrond en bevestigt zij de beroepen bestuurlijke maatregel.

Dit is de bestreden beslissing.

IV. Onderzoek van de middelen

  1. Eerste middel

Standpunt van de partijen

4. In een eerste middel wordt de schending ingeroepen van artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het redelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, de motiveringsplicht, het verbod op machtsafwending, en de artikelen 1 tot 3 van de wet van 29 juli 1991

betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: motiveringswet).

Onder verwijzing naar het “substantieel tijdsverloop” dat er voornamelijk in bestaat dat de chalet - zijnde de hoofdconstructie - op heden 46 jaar oud is, vestigen de verzoekende partijen de aandacht op een arrest van het hof van beroep te Gent inzake een nabijgelegen hoeve, waarbij het hof de herstelvordering inzake stedenbouw kennelijk onredelijk verklaarde en op een negatief advies van de hoge raad voor het handhavingsbeleid van 25 april 2016 ten aanzien van een herstelvordering van de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur. De verzoekende partijen stellen zich op het standpunt dat de ingeroepen rechtspraak en advisering naar analogie kan worden toegepast op hun zaak. Datzelfde tijdsverloop brengt hen ook tot het inroepen van een gerechtvaardigd vertrouwen dat er ten aanzien van hun perceel nooit meer verder zou worden aangedrongen op het herstel van een toestand die teruggaat tot 1970. De verzoekende partijen maken gewag van een bestuurlijk gedogen en staven zulks met een aantal aanslagbiljetten van de belasting die zij jarenlang voor het betrokken perceel hebben betaald als zijnde een tweede verblijf.

Zij wijzen er vervolgens op dat de bovenstaande argumentatie al werd aangevoerd in hun beroepschrift, maar niet afdoende werd beantwoord in de bestreden beslissing zodat er op dit vlak een manifest motiveringsgebrek voorligt. Zo weliswaar de verwerende partij in haar beoordeling de nadruk legt op de recente feiten op het betrokken perceel - zoals de aanleg van verhardingen, het ontbossen, het aanplanten van exoten en de vertuining - verliest zij daarbij uit het oog dat deze recente feiten het natuurlijk gevolg zijn van het jarenlang gedogen van de recreatieve functie op een perceel dat naderhand is bestemd tot natuurgebied. Kortom, de verwerende partij gaat middels de bestreden beslissing buiten elke redelijke termijn over tot het handhaven van een jarenlang bestaande en gedoogde toestand op het betrokken perceel.

Ook menen de verzoekende partijen dat de overheid de feitelijke en stedenbouwkundige context uit het oog verliest - een context die erin bestaat dat de onmiddellijke omgeving wordt gekenmerkt door diverse weekendverblijven van de zogenaamde cluster Bolakkerstraat of de cluster Bollewallekens. De aldus bestaande recreatie heeft het desbetreffende gebied nog voor de eerste definitieve vaststelling van het gewestplan onttrokken aan zijn functie van natuurontwikkelingsgebied of groengebied. In die zin komt het de verzoekende partijen als kennelijk onredelijk voor dat zij er nu toe worden verplicht de recreatieve functie ongedaan te maken zodat een naderhand planologisch vastgestelde bestemming tot natuurgebied van ditzelfde perceel zou kunnen worden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT