Décision judiciaire de Raad van State, 4 mai 2017

Date de Résolution 4 mai 2017
JuridictionNietigverklaring
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VIIe KAMER

A R R E S T

nr. 238.079 van 4 mei 2017 in de zaak A. 217.751/VII-39.548.

In zake : Rida VAN DE PLAS bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Mattias Vandevyvere kantoor houdend te 2300 Turnhout Gemeentestraat 4, bus 6 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen :

de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken

-------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep

  1. Het beroep, ingesteld op 4 december 2015, strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken van 7 oktober 2015 waarbij de identificatiekaart van Rida Van de Plas voor het uitoefenen van bewakingsactiviteiten wordt ingetrokken.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. Bij arrest nr. 233.775 van 9 februari 2016 is de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing verworpen.

    Verzoeker heeft een verzoekschrift tot voortzetting van de rechtspleging ingediend.

    VII-39.548-1/13

    De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend.

    Eerste auditeur Ann Eylenbosch heeft een verslag opgesteld.

    Verzoeker heeft een verzoek tot voortzetting van het geding en een laatste memorie ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.

    Staatsraad Peter Sourbron heeft verslag uitgebracht.

    Advocaat Loes Van Heuckelom, die loco advocaat Mattias Vandevyvere verschijnt voor verzoeker, en attaché Dominique Van Dam, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur Ann Eylenbosch heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Aan verzoeker werd een identificatiekaart toegekend voor het uitoefenen van bewakingsactiviteiten.

    3.2. Op 22 augustus 2014 wordt door de lokale politie, regio Turnhout, ten laste van verzoeker een proces-verbaal opgesteld wegens opzettelijke slagen en verwondingen. Verzoeker zou bij de uitoefening van zijn

    VII-39.548-2/13

    functie als portier in een drankgelegenheid een dronken vrouw in een wurggreep hebben gehouden en op een zeer agressieve manier naar buiten hebben geleid. De zaak wordt door het openbaar ministerie geseponeerd wegens “nadeel gering”.

    3.3. Op 13 oktober 2014 wordt een veiligheidsonderzoek opgestart.

    3.4. Het verslag over het veiligheidsonderzoek maakt melding van voormelde feiten van slagen en verwondingen. Tevens wordt meegedeeld dat verzoeker bij vonnis van 26 februari 2008 door de correctionele rechtbank te Turnhout tot een werkstraf van 60 uren werd veroordeeld wegens het toebrengen van opzettelijke slagen en verwondingen en dat hij inmiddels herstel in eer en rechten heeft verkregen.

    3.5. Op 24 maart 2015 adviseert de Commissie onderzoeken naar de veiligheidsvoorwaarden op basis van het voormelde verslag dat verzoeker niet meer aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet en dat een procedure tot intrekking van zijn identificatiekaart moet worden aangevat.

    3.6. Met een aangetekende brief van 9 april 2015 wordt aan verzoeker meegedeeld dat de minister van Binnenlandse Zaken overweegt zijn identificatiekaart in te trekken. Tegelijk wordt hij erop gewezen dat hij over een termijn van vijftien werkdagen beschikt om bij de Algemene Directie Veiligheid en Preventie inzage te nemen van het administratief dossier en over een termijn van 40 werkdagen om zijn verweermiddelen in te dienen.

    3.7. Op 12 augustus 2015 wordt verzoeker gehoord. Hij dient eveneens een verweerschrift in.

    3.8. Met een besluit van 7 oktober 2015 stelt de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken vast dat verzoeker niet meer voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 6, eerste lid, 8°, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid (hierna: bewakingswet).

    VII-39.548-3/13

    Dit is de thans bestreden beslissing.

    IV. Onderzoek van de middelen

    1. Eerste middel

    Standpunt van de partijen

    4. In een eerste middel wordt de schending aangevoerd van artikel 6 van de bewakingswet.

    Verzoeker stelt dat de verwerende partij in de bestreden beslissing ten onrechte oordeelt dat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden van het voormelde artikel. Zo zou hij niet meer doen blijken van de vereiste integriteit, het vereiste incasseringsvermogen ten aanzien van agressief gedrag en het vermogen om zich daarbij te beheersen. Die conclusies zijn volgens verzoeker echter gebaseerd op...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT