Décision judiciaire de Raad van State, 19 janvier 2016

Date de Résolution19 janvier 2016
JuridictionUDN
Nature Arrest

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VOORZITTER VAN DE XIVe KAMER

A R R E S T

nr. 233.525 van 19 januari 2016 in de zaak A. 218.005/XIV-36.855

In zake: Frank BELS bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Philippe Vande Casteele kantoor houdend te 2900 Schoten Klamperdreef 7 bij wie woonplaats wordt gekozen

tegen:

de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Defensie -------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van de vordering

  1. De vordering, ingesteld op 4 januari 2016, strekt tot de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissingen van de Directeur-generaal Human Resources van 23 december 2015 “met betrekking tot het beroep, ingediend tegen de beslissing van de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming van 23 november 2015”.

    II. Verloop van de rechtspleging

  2. De verwerende partij heeft een nota en een administratief dossier ingediend.

    De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016, om 9.30 uur.

    Kamervoorzitter Geert Debersaques heeft verslag uitgebracht.

    XIV-36.855-1/41

    Advocaat Philippe Vande Casteele, die verschijnt voor verzoeker, en kapitein-commandant van het Vliegwezen Maarten Kerckhofs, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.

    Eerste auditeur Geert De Bleeckere heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven.

    Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

    III. Feiten

    3.1. Het feitenrelaas is uitvoering beschreven in het arrest nr. 232.537 van 13 oktober 2015 en aangevuld in de arresten nr. 232.688 van 23 oktober 2015 en nr. 233.230 van 11 december 2015. Er wordt naar verwezen.

    3.2. Verzoekers raadsman wordt op 16 december 2015 gehoord door de directeur-generaal Human Resources (hierna: de DGHR). Verzoekers raadsman legt ter hoorzitting een nota neer.

    3.3. Met een nota van 23 december 2015, aan verzoekers raadsman ter kennis gebracht op 29 december 2015, deelt de DGHR de volgende beslissingen mee met betrekking tot verzoekers beroep tegen de beslissing van de deliberatiecommissie van de voortgezette vorming (hierna: de deliberatiecommissie) van 23 november 2015:

    “[…] 3. Beslissingen a. Motivering in rechte Koninklijk besluit van 12 augustus 2003: artikelen 29 t.e.m. 39, artikel 39bis en artikel 40bis. b. Motivering in feite De motivering bestaat uit vijf onderdelen.

    In een eerste onderdeel zal ik ingaan op de door u ter hoorzitting opgeworpen partijdigheid in mijn hoofde. Vervolgens bespreek ik de samenstelling van de

    XIV-36.855-2/41

    deliberatiecommissie en de wraking van enkele leden ervan door uw cliënt. Ik onderzoek dan alle opgeworpen middelen tegen de beslissing ‘in hoofdorde’ en ‘in ondergeschikte orde’ van de deliberatiecommissie in respectievelijk het derde en vierde onderdeel. Tenslotte verduidelijk ik in het vijfde onderdeel de uiteindelijk door mij genomen beslissingen, die ook zullen gebaseerd zijn op de vaststellingen vermeld in de vier overige onderdelen. (1) De ter hoorzitting opgeworpen partijdigheid in mijn hoofde

    Alvorens het ingestelde beroep te onderzoeken, dient er te worden uitgemaakt of ik in deze zaak een beslissing mag nemen, gelet op de door u opgeworpen partijdigheid in hoofde van mezelf ten aanzien van uw cliënt. Hij meent deze partijdigheid te mogen afleiden uit het feit dat ik het wrakingsverzoek van de voorzitter van de examencommissie op 14 november 2014 heb afgewezen.

    Op basis van het KB van 12 augustus 2003 zijn mij, als Directeur-generaal Human Resources, een aantal persoonlijke bevoegdheden toegewezen wat de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor betreffen.

    Zo dien ik bijvoorbeeld op basis van artikel 33, §2, eerste lid, 1° van het KB van 12 augustus 2003 de voorzitter van de examencommissie aan te wijzen. Ook moet ik op grond van artikel 33, §2, 5 lid, 2° van dit KB het verzoek tot wraking van de voorzitter van de examencommissie, ingediend door een officier die aan de beroepsproeven deelneemt, onderzoeken en bij gemotiveerde beslissing verwerpen of aanvaarden. Tenslotte kan ook bij mij op basis van artikel 40bis, §2, 2de en 3de lid van het KB van 12 augustus 2003 - zoals hierboven reeds vermeld - een administratief beroep worden ingesteld tegen de beslissing van de deliberatiecommissie.

    Welnu, uw stelling dat ik mij in één van de voormelde hoedanigheden zou moeten onthouden om aldus de schijn van partijdigheid te weren, gaat in tegen het in het KB van 12 augustus 2003 opgezette systeem en de hierin aan mij toegekende persoonlijke bevoegdheden. Het onpartijdigheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur gaat niet zover dat het contra legem kan werken. Alvast om die reden kan dit argument niet aanvaard worden.

    Er kan mij overigens ook geen subjectieve partijdigheid verweten worden. Het aanduiden van de voorzitter en de leden van de examencommissie in functie van de specialiteit van de stagiair, alsook het afwijzen van het verzoek tot wraking van de voorzitter, betreffen loutere procedurehandelingen die helemaal niets te maken hebben met het onderzoek ten gronde over het al dan niet slagen van uw cliënt in de beroepsproeven voor de bevordering in de graad van majoor, wat het voorwerp is van de huidige beroepsprocedure.

    Voormelde argumenten doen mij dan ook besluiten dat er geen sprake kan zijn van enige partijdigheid in mijn hoofde ten aanzien van uw cliënt. Ik zal mij dan ook hieronder uitspreken over het door u ingestelde beroep. (2) De samenstelling van de deliberatiecommissie […]. (3) De beslissing ‘in hoofdorde’ van de deliberatiecommissie

    De deliberatiecommissie heeft op 23 november 2015 in hoofdorde beslist om geen beslissing ten gronde nemen in de zin van Art 39bis van het KB van 12 augustus 2003 aangezien uw cliënt niet als ‘niet geslaagd’ kan worden beschouwd. In zijn beroepsverzoekschrift werpt u vijf middelen (namelijk de middelen 2, 3, 4, 5 en 6) op tegen deze beslissing in hoofdorde die hierbij zullen onderzocht worden.

    […]. (b) Middel 3

    U werpt ook op dat onder meer omwille van de rechtszekerheid en de legaliteit, er niet eerst een beslissing ‘in hoofdorde’ en daarna ‘in ondergeschikte orde’ mag

    XIV-36.855-3/41

    genomen worden, die enkel als volgt verantwoord wordt: ‘mits de Raad van State naar aanleiding van een nieuw geschil in een arrest zou stellen dat het wel degelijk aan de deliberatiecommissie toekwam om een beslissing ten gronde te nemen’.

    Bespreking

    Bij de bespreking van het vorige middel is al gesteld dat de beslissing in hoofdorde geen beslissing ‘in de zin van artikel 39bis van het KB van 12 augustus 2003’ maar een ontvankelijkheidsbeslissing betreft, waarbij rekening wordt gehouden met het gezag van gewijsde van het arrest nr. 232.688 van 23 oktober 2015 van de Raad van State,

    De beslissing in ondergeschikte orde is inderdaad genomen enkel indien de Raad van State ‘naar aanleiding van een nieuw geschil in een arrest zou stellen dat het wel degelijk aan de deliberatiecommissie toekwam om een beslissing te gronde te nemen’. De vraag rijst of het nemen van een dergelijke beslissing wel nadelig is voor uw cliënt m.a.w. of hij wel belang heeft om een dergelijke werkwijze aan te vallen, mede indachtig zijn ‘delicate palliatieve situatie’,

    Immers, indien enkel de beslissing in hoofdorde zou zijn genomen, zou uw cliënt opnieuw een volledige schorsingsprocedure moeten doorlopen, waarbij de Raad van State de schorsing - en in een later stadium de vernietiging - zou kunnen bevelen van de beslissing in hoofdorde. De deliberatiecommissie zou zich dan opnieuw moeten uitspreken, ditmaal wellicht verplicht ten gronde, waarbij dan mogelijkerwijs de beslissing ‘in ondergeschikte orde’ wordt genomen. Proceseconomisch gezien is de huidige werkwijze van de deliberatiecommissie dus zeker redelijk te noemen, zeker gelet op zijn gezondheidstoestand.

    […] (4) De beslissing ‘in ondergeschikte orde’ van de deliberatiecommissie

    In ondergeschikte orde, ‘d.w.z. mits de Raad van State naar aanleiding van een nieuw geschil in een arrest zou stellen dat het wel degelijk aan de deliberatiecommissie toekwam om een beslissing te grond te nemen’, heeft de deliberatiecommissie op 23 november 2015 uw cliënt niet geslaagd verklaard voor zijn proefschrift en bijgevolg definitief mislukt in de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.

    In uw beroeps- en aanvullende beroepsverzoekschrift werpt u drie middelen (namelijk de middelen 7, 8 en 9) op tegen deze beslissing ‘in ondergeschikte orde’ die hierbij zullen onderzocht worden. (a) Middel 7

    De deliberatiecommissie had in haar beslissing van 23 november 2015 o.a. het volgende gesteld:

    ‘Rekening houdende met deze belangrijkheidscoëfficiënt van slechts 1/5 van het totaal voor de beroepsproeven kan de deliberatiecommissie betrokkene alvast niet geslaagd verklaren op basis van zijn score van 16,43/20 voor het schriftelijk examen ‘Intermachten’, die in rekening is gebracht als score voor de gemeenschappelijke beroepsproef’.

    De deliberatiecommissie heeft door het woord ‘kan’ te gebruiken aan uw cliënt de indruk gegeven dat de beslissing niet mogelijk was op grond van het KB. U argumenteert nu dat de deliberatiecommissie wel degelijk uw cliënt geslaagd kan verklaren enkel op basis van de resultaten van de algemene beroepsproeven.

    Bespreking

    Mij lijkt dit argument eerder een semantische discussie te betreffen.

    Op basis van artikel 39bis van het KB van 12 augustus 2003 kon/kan de deliberatiecommissie uw cliënt inderdaad geslaagd verklaren enkel op basis van de resultaten van de algemene beroepsproeven. Zij heeft dit niet willen doen ‘rekening houdende met de belangrijkheidscoëfficiënt van slechts 1/5 [voor de

    XIV-36.855-4/41

    gemeenschappelijke beroepsproef] van het totaal voor de beroepsproef’. De motivering hiertoe lijkt alvast afdoende. (b)...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT