Uittreksel uit arrest nr. 149/2010 van 22 december 2010 Rolnummer 4786 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 22 juli 2009 houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de t

Uittreksel uit arrest nr. 149/2010 van 22 december 2010

Rolnummer 4786

In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 22 juli 2009 houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen, ingesteld door de vzw « Belgische Petroleum Unie » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter M. Melchior, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 15 oktober 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 16 oktober 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 22 juli 2009 houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 augustus 2009, tweede editie) door de vzw « Belgische Petroleum Unie », met maatschappelijke zetel te 1070 Brussel, Vaartdijk 1, de nv « Continental Tanking Company », met maatschappelijke zetel te 7700 Moeskroen, Industrielaan 100, de nv « Belgische Olie Maatschappij », met maatschappelijke zetel te 2020 Antwerpen, d'Herbouvillekaai 100, de nv « Octa », met maatschappelijke zetel te 1150 Brussel, Generaal Baron Empainlaan 21, de nv « Van Der Sluijs Group Belgium », met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Wiedauwkaai 75, de nv « Belgomazout Liège », met maatschappelijke zetel te 4020 Wandre, rue du Dossay 2, de nv « Martens Energie », met maatschappelijke zetel te 7870 Lens, rue de Cambron 10, de nv « Transcor Oil Services », met maatschappelijke zetel te 1420 Eigenbrakel, boulevard de France 7, de vennootschap naar Nederlands recht « B.V. Mabanaft », die keuze van woonplaats doet te 2000 Antwerpen, Meir 24, de nv « Belgomine », met maatschappelijke zetel te 9140 Temse, Wilfordkaai 43, de nv « Van Raak Distributie », met maatschappelijke zetel te 2381 Weelde, Toekomststraat 1, de nv « Bouts », met maatschappelijke zetel te 3500 Hasselt, Scheepvaartkaai, de nv « Gabriels & C° », met maatschappelijke zetel te 9308 Hofstade, Hekkestraat 41, de nv « Joassin René », met maatschappelijke zetel te 5020 Flawinne, rue Fernand Marchand 1, de nv « Orion Trading Group », met maatschappelijke zetel te 2018 Antwerpen, De Keyserlei 5/58, de nv « Petrus », met maatschappelijke zetel te 1050 Brussel, Renbaanlaan 48, en de bvba « Argosoil Belgium », met maatschappelijke zetel te 1800 Vilvoorde, Mechelsesteenweg 277.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Wat de bestreden bepalingen betreft

    B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de wet van 22 juli 2009 houdende verplichting tot bijmenging van biobrandstof in de tot verbruik uitgeslagen fossiele motorbrandstoffen. Uit de uiteenzetting van de middelen blijkt evenwel dat het beroep enkel is gericht tegen de artikelen 4 en 5 van die wet, die luiden als volgt :

    Art. 4. § 1. Elke geregistreerde aardoliemaatschappij die benzineproducten en/of dieselproducten uitslaat tot verbruik, is verplicht in hetzelfde kalenderjaar eveneens een hoeveelheid duurzame biobrandstoffen in verbruik te stellen, als volgt :

    - FAME ten belope van minstens 4 v/v % van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid dieselproducten;

    - bio-ethanol, zuiver of in de vorm van bio-ETBE, ten belope van minstens 4 v/v % van de tot verbruik uitgeslagen hoeveelheid benzineproducten.

    § 2. De verplichting bedoeld in § 1 rust niet op de hoeveelheden benzineproducten en/of dieselproducten die een geregistreerde aardoliemaatschappij in verbruik stelt vanuit de verplichte voorraden bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop, in zoverre deze verplichte voorraden die onvermengd met biobrandstoffen door APETRA in volle eigendom worden aangehouden en beheerd, in verbruik worden gesteld bij de eerste verwerving door een koper zonder een accijnsnummer.

    Art. 5. De uitslag tot verbruik van duurzame biobrandstoffen zoals bedoeld in artikel 4 gebeurt door vermenging met de tot verbruik uit te slagen benzineproducten en/of dieselproducten, met naleving van de productnormen NBN EN 590 voor dieselproducten en NBN EN 228 voor benzineproducten

    .

    Wat de ontvankelijkheid van het beroep en van de tussenkomsten betreft

    B.2.1. De eerste verzoekende partij is een erkende beroepsvereniging die, blijkens haar statuten, als maatschappelijk doel heeft de algemene en zakelijke belangen te verdedigen van de onafhankelijke invoerders van olieproducten, zowel in België als in het buitenland.

    De tweede tot en met de zeventiende verzoekende partij zijn onafhankelijke invoerders, handelaars en verdelers van olieproducten. Zij voeren aan dat zij als gevolg van de bestreden bepalingen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door een zware en ingrijpende verplichting tot bijmenging van duurzame biobrandstoffen bij de door hen tot verbruik uitgeslagen brandstoffen.

    In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, doen de verzoekende partijen blijken van het rechtens vereiste belang.

    B.2.2. De memorie van tussenkomst van de vzw « Belgian Bioethanol Association » en van de vzw « Belgian Biodiesel Board » is ontvankelijk, aangezien de leden van die beroepsverenigingen rechtstreeks in hun situatie kunnen worden geraakt door de beslissing van het Hof met betrekking tot de bestreden bepalingen.

    B.2.3. Eric Watteau heeft op 30 december 2009 een memorie van tussenkomst ingediend. Aangezien die memorie van tussenkomst geen betrekking heeft op de middelen die in het verzoekschrift zijn uiteengezet, is zij onontvankelijk. Artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof staat immers, in tegenstelling tot artikel 85, niet toe dat in de memorie nieuwe middelen worden geformuleerd.

    Wat het eerste middel betreft

    B.3. In hun eerste middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen schenden, aangezien niet de federale wetgever, maar de gewesten bevoegd zijn om maatregelen ter bescherming van het leefmilieu te nemen.

    Het verweer van de Ministerraad en van de tussenkomende partijen houdt voornamelijk in dat de bestreden bepalingen « productnormen » zouden uitmaken in de zin van artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, van dezelfde bijzondere wet, zodat zij wel degelijk onder de bevoegdheid van de federale wetgever zouden vallen.

    B.4.1. Door de bijzondere wet van 16 juli 1993 kreeg artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, met ingang van 30 juli 1993, zijn huidige redactie. Daardoor verviel de bevoegdheid van de federale wetgever om nog normen ter bescherming van het leefmilieu vast te stellen.

    Op grond van artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, van die bijzondere wet blijft de federale overheid evenwel bevoegd om dienaangaande productnormen vast te stellen, mits de gewestregeringen daarbij worden betrokken (artikel 6, § 4, 1°, van diezelfde bijzondere wet).

    Productnormen zijn regels die op dwingende wijze bepalen aan welke eisen een product moet voldoen, bij het op de markt brengen, onder meer ter bescherming van het milieu. Zij bepalen met name welk niveau van verontreiniging of hinder niet mag worden overschreden in de samenstelling of bij de emissies van een product, en kunnen specificaties bevatten over de eigenschappen, de beproevingsmethoden, het verpakken, het merken en het etiketteren van producten.

    B.4.2. In de parlementaire voorbereiding (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 558/1, p. 20; Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1063/7, pp. 37, 38, 39, 42, 43 en 44) is bij herhaling erop gewezen dat als « productnormen » waarvan het vaststellen aan de federale overheid wordt voorbehouden, alleen moeten worden beschouwd voorschriften waaraan producten vanuit milieuoogpunt moeten beantwoorden « bij het op de markt brengen ». Het voorbehouden van de bevoegdheid inzake productnormen aan de federale overheid is immers precies verantwoord door de noodzaak om de Belgische economische en monetaire unie te vrijwaren (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 558/1, p. 20; Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1063/7, p. 37) en om obstakels voor het vrije verkeer van goederen tussen de gewesten uit de weg te ruimen (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 558/5, p. 67).

    B.5.1. Hoewel artikel 5 van de bestreden wet bepaalt dat aan de opgelegde verplichtingen dient te worden voldaan...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT