Wet tot wijziging van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de 14 juillet 2022

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2. In artikel 3 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. de Franse tekst van de bepaling onder 4° wordt aangevuld met de woorden "des Forces Armées";

  2. in de bepaling onder 6° worden de woorden "de commissie" vervangen door de woorden "de Commissie";

  3. er wordt een bepaling onder 8° /1 ingevoegd, luidende:

    "8° /1 "zijn gedelegeerde": de agent, andere dan de dossierbeheerder, aangesteld door middel van een schriftelijke beslissing van het diensthoofd die overgemaakt werd aan het Vast Comité I, om gewoonlijk bepaalde beslissingen in de plaats van het diensthoofd te nemen;";

  4. in de bepaling onder 9° worden de woorden "de inlichtingenofficier" vervangen door de woorden "de methodenofficier".

  5. het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 22° tot 28°, luidende:

  6. "valse naam": een naam die niet toebehoort aan de agent en die niet wordt aangetoond door middel van een identiteitskaart, een paspoort, een vreemdelingenkaart of een verblijfsdocument of door officiële documenten die hieruit voortvloeien;

  7. "valse hoedanigheid": een hoedanigheid die niet toekomt aan de agent en waaruit geen rechtsgevolg voortvloeit;

  8. "fictieve identiteit": een valse identiteit, die wordt aangetoond door middel van een identiteitskaart, een paspoort, een vreemdelingenkaart of een verblijfsdocument;

  9. "fictieve hoedanigheid": een statuut, een titel of een functie die niet toebehoort aan de agent en waaruit rechtsgevolgen voortvloeien;

  10. "menselijke bron": een persoon die een inlichting meedeelt aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en die geregistreerd is overeenkomstig de procedure bedoeld in de door de Nationale Veiligheidsraad goedgekeurde richtlijn betreffende het beroep op menselijke bronnen;

  11. "infiltreren": de handeling waarbij een agent, buiten de gevallen bedoeld in artikel 18, zich doelbewust in een groep of in het leven van een persoon integreert om informatie of gegevens te verzamelen in het kader van een onderzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en in het belang van de uitoefening van zijn opdrachten, hetzij in de virtuele wereld, hetzij in de reële wereld. Deze agent verbergt zijn hoedanigheid van agent van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en, voor de agenten van de Algemene Dienst Inlichting- en Veiligheid, van lid van het ministerie van Defensie, en:

    1. neemt deel aan de activiteiten of faciliteert deze of ondersteunt actief de overtuigingen of de activiteiten van de persoon of de groep die het voorwerp uitmaakt van het onderzoek, of

    2. onderhoudt duurzame contacten met hen.".

      Art. 3. In artikel 11 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

    3. in paragraaf 1, 1°, f) worden de woorden "bedreigt of zou kunnen bedreigen;" verplaatst naar het begin van de volgende regel;

    4. in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "beheerst" vervangen door het woord "beheert" en worden de woorden "recht van de gewapende conflicten" vervangen door de woorden "internationaal recht";

    5. in paragraaf 1 wordt een bepaling onder 2° /1 ingevoegd, luidende:

      "2° /1 het neutraliseren, in het kader van een nationale cybersecurity crisis, van een cyberaanval op informatica- en verbindingssystemen niet beheerd door de minister van Landsverdediging en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het internationaal recht;";

    6. in paragraaf 1, 4° en 5°, wordt het leesteken "." vervangen door het leesteken ";";

    7. paragraaf 1 wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende:

      "6° het uitvoeren van alle andere opdrachten die hem door of krachtens de wet worden toevertrouwd.";

    8. paragraaf 2 wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende:

      "5° "nationale cybersecurity crisis": elke cybersecurity gebeurtenis die wegens haar aard of gevolgen:

      - de vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking bedreigt;

      - een dringende besluitvorming vereist; en

      - de gecoördineerde inzet van verscheidene departementen en organismen vergt.";

    9. in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "paragraaf 1, 1°, 2°, 3° en 5° " vervangen door de woorden "paragraaf 1, 1° tot 3°, 5° en 6° ".

      Art. 4. In artikel 13 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  12. het eerste lid wordt paragraaf 1;

  13. het tweede lid wordt paragraaf 2;

  14. het derde lid wordt paragraaf 3;

  15. het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:

    " § 4. Indien een agent, tijdens een veiligheidsonderzoek of een veiligheidsverificatie in de zin van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, kennis neemt van informatie die wijst op het bestaan van een potentiële dreiging als bedoeld in de artikelen 7 en 8 of tegen een belang als bedoeld in artikel 11, maakt hij deze onmiddellijk schriftelijk over aan zijn diensthoofd of aan diens gedelegeerde, met het oog op de verwerking ervan ter bestrijding van de voormelde dreiging.".

    Art. 5. In hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde wet, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd die de artikelen 13/1, 13/1/1 en 13/1/2 bevat, luidende "Het plegen van strafbare feiten".

    Art. 6. In onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 5, worden in artikel 13/1, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, de volgende wijzigingen aangebracht:

    1. het eerste lid wordt paragraaf 1;

    2. het tweede lid, dat paragraaf 2 is geworden, wordt vervangen als volgt:

    " § 2. In afwijking van paragraaf 1, blijven vrij van straf de agenten die overtredingen, inbreuken op de wegcode of een gebruiksdiefstal begaan die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de optimale uitvoering van de opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden, wanneer deze agenten:

  16. belast zijn met de uitvoering van de methoden voor het verzamelen van gegevens; of

  17. leden zijn van het interventieteam.";

    1. de leden 3, 4, 5 en 6 worden opgeheven en vervangen door de paragrafen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11, luidende:

    " § 3. Onverminderd paragraaf 2, blijven vrij van straf, de agenten die in de uitvoering van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1° en 3° /1 en 11, § 1, 1° tot 3° en 5°, strafbare feiten plegen die strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van de optimale uitvoering van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van derden.

    De strafbare feiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen slechts worden gepleegd na voorafgaand schriftelijk akkoord van de Commissie. De Commissie geeft haar schriftelijk akkoord binnen vier dagen na ontvangst van de schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd.

    Het akkoord geldt voor een maximumtermijn van zes maanden, onverminderd de mogelijkheid om de maatregel te verlengen volgens de procedure bedoeld in het tweede lid.

    De vraag van het diensthoofd vermeldt, op straffe van onwettigheid:

  18. de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd;

  19. de context van de vraag en de finaliteit;

  20. de lijst met agenten die beantwoorden aan het vereiste profiel om de feiten die als strafbaar feit of strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd bedoeld in de bepaling onder 1° te plegen;

  21. de strikte noodzakelijkheid;

  22. de proportionaliteit bedoeld in paragraaf 4;

  23. de periode waarbinnen het strafbaar feit of de strafbare feiten kunnen worden gepleegd, te rekenen vanaf het akkoord van de Commissie en de motivering van de duur van deze periode;

  24. in voorkomend geval, de redenen die de hoogdringendheid bedoeld in paragraaf 6 rechtvaardigen;

  25. de naam van de agent(en) belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit;

  26. de datum van de vraag;

  27. de handtekening van het diensthoofd.

    § 4. De strafbare feiten moeten in gelijke verhouding staan tot het door de opdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.

    § 5. De agent belast met de opvolging van het verloop van het strafbaar feit brengt zo spoedig mogelijk na het plegen van het strafbaar feit schriftelijk verslag uit aan het diensthoofd.

    De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst informeert zo spoedig mogelijk schriftelijk de Commissie.

    In afwijking van het tweede lid, indien de maatregel is toegestaan voor een periode langer dan twee maanden, brengt de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst om de twee weken schriftelijk verslag uit aan de Commissie over het verloop van de maatregel.

    Op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt het verslag op een kortere termijn overgezonden, voor zover de agent die het strafbaar feit pleegde in veiligheid is.

    § 6. In geval van hoogdringendheid vraagt het diensthoofd vooraf het mondeling akkoord van de voorzitter van de Commissie of, indien hij niet bereikbaar is, van een ander lid. Diegene die het akkoord gegeven heeft, brengt de andere leden hiervan onmiddellijk op de hoogte. Het diensthoofd bevestigt zijn vraag schriftelijk binnen vierentwintig uur na de mededeling van het akkoord. Deze schriftelijke bevestiging bevat de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT