Wet tot tenuitvoerlegging van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, de 10 mars 2019

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2. Artikel 499/7, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt aangevuld met vier leden, luidende :

"In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de vrederechter de plaatsing van de persoon in een buitenlandse instelling of een buitenlandse plaats waar bescherming kan worden geboden overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen in overweging nemen na advies van de buitenlandse Centrale Autoriteit of van de bevoegde buitenlandse autoriteit van de Staat waar de persoon zal worden opgevangen.

De rechter moet, in het geval van deze plaatsing in het buitenland, aan die autoriteit zijn behoorlijk gemotiveerd voorstel tot plaatsing en een rapport over de betrokkene meedelen, vergezeld van een vertaling ervan in de officiële taal of één van de officiële talen waar de persoon opgevangen zal worden.

De in het derde lid bedoelde vertaalde documenten worden, samen met de stukken die de rechter relevant acht, aan hem overgezonden via de Centrale Autoriteit bedoeld in artikel 1252/9 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze beschermingsmaatregel kan niet worden bevolen indien de buitenlandse Centrale Autoriteit of de bevoegde buitenlandse autoriteit binnen een redelijke termijn blijk geeft van enig bezwaar.

De kosten van de vertaling van de documenten bedoeld in het derde en vierde lid zijn ten laste van de persoon waarvan de plaatsing in het buitenland wordt overwogen.".

Art. 3. Artikel 499/11 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt aangevuld met een lid, luidende :

"Indien de plaatsing van de beschermde persoon in een buitenlandse instelling of op een plaats waar bescherming kan worden geboden, overwogen wordt in een Staat die partij is bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, kan deze plaatsing, op vraag van de beschermde persoon of van elke belanghebbende, toegestaan worden door de vrederechter na het vervullen van de formaliteiten bedoeld in artikel 499/7, § 1, tweede tot vijfde lid.".

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 4. In artikel 577, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij wet van 8 mei 2014, worden de woorden "en 19° " vervangen door de woorden ", 19° en 23° ".

Art. 5. Artikel 594 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 juli 2018, wordt aangevuld met de bepaling onder 23°, luidende :

"23° over de vorderingen tot erkenning of uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of van een buitenlandse beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die opgesomd in dat artikel, genomen in een derde Staat, ten aanzien van een meerderjarige.".

Art. 6. In artikel 627 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, wordt een bepaling onder 6° /1 ingevoegd, luidende :

"6° /1 wanneer het gaat om een vordering met betrekking tot de erkenning of de uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 3, e), van het Verdrag van `s-Gravenhage van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, genomen in een Staat die partij is bij het Verdrag, of van een buitenlandse beschermingsmaatregel die vergelijkbaar is met die bedoeld in dat artikel, genomen in een derde Staat ten aanzien van een meerderjarige, de rechter van het arrondissement van de verblijfplaats, of, bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de te beschermen persoon, of bij gebreke daarvan, van de plaats waar de persoon zich bevindt.

Wanneer de krachtens het eerste lid bevoegde vrederechter een rechter is van het gerechtelijk arrondissement Eupen en indien de persoon niet vervoerd kan worden, kan de vrederechter buiten de grenzen van zijn kanton optreden;".

Art. 7. In artikel 628 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juli 2018, wordt de bepaling onder 3° /1 ingevoegd, luidende :

"3° /1 de rechter van het arrondissement van de verblijfplaats of, bij gebreke daarvan, van de woonplaats van de te...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT