Wet tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, de 12 mars 2023

TITEL 1. - ALGEMENE BEPALING

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE

Art. 2. In artikel 47 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. het tweede lid wordt vervangen als volgt:

    "Wanneer tijdens het aangiftetijdvak het af te trekken bedrag meer bedraagt dan dat van de verschuldigde belasting ter zake van de door de belastingplichtige verrichte leveringen en diensten, wordt het overschot waarvoor geen teruggaaf is gevraagd overeenkomstig artikel 76, § 1, ingeschreven op de Provisierekening btw.";

  2. het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:

    "De Koning bepaalt het minimumbedrag dat op de Provisierekening btw kan worden ingeschreven.".

    Art. 3. In artikel 53 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 januari 2004 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2021, wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, luidende:

    " § 1ter. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde brengt aan de belastingplichtige die gehouden is tot het indienen van de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte een voorstel van vervangende aangifte ter kennis, na het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op het aangiftetijdvak, wanneer de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte niet binnen de vereiste termijn werd ingediend, behalve in de volgende gevallen:

  3. wanneer de belastingplichtige niet als zodanig voor btw-doeleinden is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50;

  4. wanneer de belastingplichtige de in de paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte heeft ingediend vóór de kennisgeving van deze vervangende aangifte;

  5. wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn.

    Het voorstel van vervangende aangifte bedoeld in het eerste lid herneemt het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangiften met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte.

    Bij gebrek aan een eerder ingediende aangifte in de loop van een aangiftetijdvak dat maximaal twaalf maanden aan het aangiftetijdvak van de niet-ingediende aangifte voorafgaat, of wanneer het in het tweede lid bedoelde bedrag lager is dan 2.100 euro, legt het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte het verschuldigde bedrag aan belasting vast op 2.100 euro.

    Het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte wordt aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending en heeft uitwerking op de derde werkdag volgend op de afgifte van die zending aan de aanbieder van de universele postdienst. Het bevat de volgende vermeldingen:

  6. de vermelding "voorstel van vervangende aangifte";

  7. het aangiftetijdvak waarvoor de belastingplichtige geen aangifte heeft ingediend;

  8. het verschuldigde bedrag aan belasting die, al naargelang het geval, overeenstemt met:

    1. het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften, wanneer dat bedrag hoger is of gelijk aan 2.100 euro;

    2. 2.100 euro, bij gebrek aan in het tweede lid bedoelde aangiften of wanneer het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften lager is dan 2.100 euro;

  9. de wettelijke grondslag waarop de administratie zich steunt om het bedrag van de verschuldigde belasting vast te stellen.

    De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige kan de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde niet ingediende aangifte indienen binnen een termijn van een maand vanaf de datum van uitwerking van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte om het voorstel van vervangende aangifte te betwisten. De indiening van die aangifte maakt een einde aan de procedure van voorstel van vervangende aangifte.

    Wanneer de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige de in het vijfde lid bedoelde aangifte niet heeft ingediend binnen de erin vermelde termijn, wordt de vervangende aangifte definitief en worden die aangifte en het verschuldigde bedrag aan belasting zoals vastgesteld in het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte, aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending die de in het vierde lid bedoelde vermeldingen omvat. Die kennisgeving heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.

    De belastingplichtige kan bezwaar indienen tegen de in het zesde lid bedoelde definitieve vervangende aangifte op het elektronische adres, binnen de termijn en volgens de modaliteiten, zoals bepaald door de Koning.

    De kennisgeving van de definitieve vervangende aangifte doet geen afbreuk aan het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde om de correcte toepassing na te gaan van de verschuldigde belasting ten aanzien van het aangiftetijdvak dat betrekking heeft op de vervangende aangifte en om desgevallend het bedrag ervan te corrigeren.

    De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige, voldoet zonder uitstel het in het zesde lid bedoelde verschuldigde bedrag aan belasting alsook de overeenkomstig artikel 91, § 1, eerste lid, 1° verschuldigde nalatigheidsinteresten.".

    Art. 4. Artikel 62 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 februari 2019, wordt vervangen als volgt:

    "Art. 62. Onverminderd het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde tot het vragen van mondelinge inlichtingen, is eenieder gehouden, op ieder verzoek van de ambtenaren van de voornoemde administratie, binnen een maand vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van de vraag om inlichtingen, welke termijn wegens gegronde redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle inlichtingen te verschaffen die hem gevraagd worden teneinde de juiste heffing van de belasting in zijnen hoofde of in hoofde van derden na te gaan.

    De in het eerste lid bedoelde termijn wordt teruggebracht tot tien dagen wanneer:

  10. de rechten van de Schatkist in gevaar zijn;

  11. de vraag deel uitmaakt van de controle van een in artikel 76, § 1 of § 2...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT