Wet houdende wijzigingen van boek I 'Definities', van boek XV 'Rechtshandhaving' en vervanging van boek IV 'Bescherming van de mededinging' van het Wetboek van economisch recht, de 2 mai 2019

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van boek I van het Wetboek van economisch recht

Art. 2. Artikel I.6 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013 en gewijzigd bij de wet van 29 juni 2016, wordt vervangen als volgt:

"Voor de toepassing van boek IV gelden de volgende definities:

  1. Belgische Mededingingsautoriteit: de autoriteit, opgericht bij wet van 3 april 2013, bedoeld in artikel IV.16;

  2. Mededingingscollege: het beslissingscollege dat per zaak wordt samengesteld voor het nemen van de beslissingen bedoeld in boek IV, titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 2;

  3. Bijzondere raadgevende commissie Mededinging: de commissie bedoeld in artikel IV.37;

  4. voorzitter: de voorzitter van de Belgische Mededingingsautoriteit;

  5. auditoraat: het auditoraat van de Belgische Mededingingsautoriteit;

  6. auditeur-generaal: de auditeur-generaal van de Belgische Mededingingsautoriteit;

  7. auditeur: het personeelslid van het auditoraat dat door de auditeur-generaal wordt belast met de dagelijkse leiding van het onderzoek van een zaak;

  8. auditeur-adviseur: het personeelslid van het auditoraat bedoeld in artikel IV.27, § 4;

  9. onderzoeksteam: de personeelsleden van het auditoraat die met het onderzoek zijn belast onder de leiding van de auditeur en de algemene leiding van de auditeur-generaal;

  10. betrokken partij: de onderneming, de ondernemingsvereniging of de natuurlijke persoon op wie de onderzoeken en de beslissingen bedoeld in boek IV, titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 2 betrekking hebben;

  11. restrictieve mededingingspraktijken: de praktijken bedoeld in artikel IV.1, § 1, en artikel IV.2;

  12. machtspositie: de positie die een onderneming in staat stelt om de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging te verhinderen doordat zij het haar mogelijk maakt zich, jegens haar concurrenten, afnemers of leveranciers, in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen;

  13. werkdagen: alle dagen, met uitsluiting van de zaterdagen, de zondagen, de wettelijke feestdagen, de sluitingsdagen vastgelegd door de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, de sluitingsdagen vastgelegd door de minister bevoegd voor Economie, 2 januari, 2 en 15 november alsook de dagen vanaf 26 december tot en met 31 december;

  14. VWEU: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  15. Verordening (EG) nr. 139/2004: Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen;

  16. Verordening (EG) nr. 1/2003: Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag;

  17. onderneming: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen."

    HOOFDSTUK 3. - Vervanging van boek IV van het Wetboek van economisch recht

    Art. 3. In hetzelfde Wetboek wordt het boek IV, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013, vervangen als volgt:

    "BOEK IV. - Bescherming van de mededinging

    TITEL 1. - Mededingingsregels

    HOOFDSTUK 1. - Restrictieve mededingingspraktijken

    Art. IV.1. § 1. Zijn verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is, alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Belgische betrokken markt of op een wezenlijk deel ervan merkbaar wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

  18. het rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;

  19. het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;

  20. het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;

  21. het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hen daarmee nadeel berokkenend bij de mededinging;

  22. het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten, van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

    § 2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

    § 3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn echter niet van toepassing op:

  23. elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,

  24. elk besluit of groep van besluiten van ondernemingsverenigingen, en

  25. elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen,

    die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling van producten, die bijdragen tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, of die de kleine en middelgrote ondernemingen de mogelijkheid bieden om hun concurrentiepositie op de betrokken markt of op de internationale markt te verstevigen, waarbij een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen:

    1. beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;

    2. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

    § 4. Het is natuurlijke personen verboden in het kader van de activiteiten van een onderneming of ondernemingsvereniging met één of meer concurrenten te onderhandelen, overeen te komen, te besluiten of onderling af te stemmen met betrekking tot:

  26. het vaststellen van de prijzen bij verkoop van producten aan derden;

  27. het beperken van de productie of de verkoop van producten;

  28. het toewijzen van markten of afnemers.

    De inbreuk op het in het eerste lid bedoelde verbod kan enkel worden vastgesteld ingeval de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging deel uitmaakt van een door het Mededingingscollege of de auditeur in dezelfde zaak vastgestelde inbreuk op het verbod bedoeld in de eerste paragraaf door de onderneming of ondernemingsvereniging in het kader van wiens activiteiten de natuurlijke persoon is opgetreden.

    Ingeval de onderneming of ondernemingsvereniging niet meer bestaat en geen rechtsopvolger heeft, kan het onderzoek in afwijking van het tweede lid worden gevoerd en de beslissing worden genomen ten aanzien van de natuurlijke persoon alleen.

    Art. IV.2. Het is verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing nodig is, dat één of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan.

    Dit misbruik kan met name bestaan in:

  29. het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;

  30. het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;

  31. het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

  32. het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

    Art. IV.3. Het verbod van artikel IV.1, § 1, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarvoor artikel 101, § 3, VWEU van toepassing is verklaard door een verordening van de Raad van de Europese Unie of een verordening of een beschikking van de Europese Commissie.

    Het verbod van artikel IV.1, § 1, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die de handel tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden of de mededinging binnen de interne markt niet beperken, verhinderen of vervalsen, doch die de bescherming zouden genieten van een verordening bedoeld in het eerste lid ingeval zij deze handel wel zouden beïnvloeden of deze mededinging wel zouden beperken, verhinderen of vervalsen.

    Art. IV.4. Het verbod van artikel IV.1, § 1, is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die binnen de werkingssfeer vallen van een koninklijk besluit genomen op grond van artikel IV.5.

    Art. IV.5. § 1. De Koning kan, na advies van de Bijzondere raadgevende commissie Mededinging en van de Belgische Mededingingsautoriteit, bij in Ministerraad overlegd en gemotiveerd besluit verklaren dat, bij toepassing van artikel IV.1, § 3, artikel IV.1, § 1, niet van toepassing is op categorieën van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    § 2. Het koninklijk besluit omschrijft de categorieën van overeenkomsten, van besluiten en van onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarop het van toepassing is en preciseert met name:

  33. de beperkingen of de bepalingen die er niet in mogen voorkomen;

  34. de bepalingen die erin moeten voorkomen of de andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan.

    § 3. Het koninklijk besluit wordt voor een beperkte tijdsduur genomen. Het kan worden opgeheven of gewijzigd ingeval de omstandigheden gewijzigd zijn met betrekking tot een punt dat van wezenlijk belang was voor zijn vaststelling. In dat geval wordt voorzien in een overgangsregeling voor de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bedoeld door het voorafgaande besluit.

    HOOFDSTUK 2. - Concentraties

    Art. IV.6. § 1. Voor de toepassing van dit boek komt een concentratie tot stand ingeval er een duurzame wijziging van zeggenschap voortvloeit uit:

  35. de fusie van twee of meer voorheen onafhankelijke ondernemingen of delen van deze ondernemingen; of

  36. het verkrijgen, door één of meer personen die reeds de zeggenschap over ten...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT