Wet houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen, de 4 avril 2019

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2. Artikel I.6 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013 en gewijzigd bij de wetten van 29 juni 2016 en van 15 april 2018, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende :

"4° positie van economische afhankelijkheid : positie van onderworpenheid van een onderneming ten aanzien van één of meerdere andere ondernemingen gekenmerkt door de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief, beschikbaar binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten, die deze of elk van deze ondernemingen toelaten om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden.".

Art. 3. In artikel I.22, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 juni 2017, worden de woorden "en/of op artikel IV.1 of IV.2" vervangen door de woorden "en/of op artikel IV.1, op artikel IV.2 of op artikel IV.2/1".

Art. 4. In boek IV, titel 1, hoofdstuk 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013, wordt een artikel IV.2/1 ingevoegd, luidende :

"Art. IV.2/1. Het is verboden in hoofde van één of meer ondernemingen misbruik te maken van een positie van economische afhankelijkheid waarin één of meerdere ondernemingen zich bevindt, waardoor de mededinging kan worden aangetast op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan.

Er kan sprake zijn van misbruik bij :

  1. het weigeren van een verkoop, een aankoop of van andere transactievoorwaarden;

  2. het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;

  3. het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;

  4. het toepassen ten opzichte van economische partners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

  5. het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de economische partners van bijkomende prestaties, die naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.".

    Art. 5. In artikel IV.3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013, worden de woorden "De bij artikel IV.1, § 1, en artikel IV.2 bedoelde praktijken" vervangen door de woorden "De bij artikelen IV.1, § 1, IV.2 en IV.2/1 bedoelde praktijken".

    Art. 6. In artikel IV.41, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1. in de bepaling onder 2°, worden de woorden "een inbreuk op de artikelen IV.1, § 1, IV.2, en IV.10, § 1," vervangen door de woorden "een inbreuk op artikel IV.1, § 1, op artikel IV.2, op artikel IV.2/1 of op artikel IV.10, § 1,";

    2. in de bepaling onder 4°, worden de woorden "een inbreuk op artikel IV.1, § 1, op artikel IV.2 of op artikel IV.10, § 1" vervangen door de woorden "een inbreuk op artikel IV.1, § 1, op artikel IV.2, op artikel IV.2/1 of op artikel IV.10, § 1".

    Art. 7. In artikel IV.44 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013, worden de woorden "de artikelen IV.1, § 1, en IV.2" vervangen door de woorden "artikel IV.1, § 1, artikel IV.2 of artikel IV.2/1".

    Art. 8. In artikel IV.51 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 april 2013, worden de woorden "een onderzoek op grond van artikel IV.1 of artikel IV.2" vervangen door de woorden "een onderzoek op grond van artikel IV.1, artikel IV.2 of artikel IV.2/1".

    Art. 9. Artikel IV.70 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 3 april 2013 en gewijzigd bij de wet van 6 juni 2017, wordt vervangen als volgt :

    "Art. IV.70. § 1. Wanneer het Mededingingscollege een beslissing neemt zoals bedoeld in artikel IV.48, 1°, kan het Mededingingscollege, aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen, geldboeten opleggen van maximaal 10 % van hun omzet. Bovendien kan het bij dezelfde beslissing, op vraag van de auditeur, wegens niet-naleving van haar beslissing dwangsommen opleggen aan elk van de betrokken ondernemingen en ondernemingsverenigingen, tot beloop van 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging te rekenen van de dag die zij in de beslissing bepaalt.

    Deze geldboeten en dwangsommen kunnen tevens worden opgelegd in geval van toepassing van de artikelen IV.48, 3° en 4°, en IV.49, § 2, en bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld bij artikelen IV.61, § 2, 1°, en IV.62, §§ 6 en 7.

    § 2. In afwijking van paragraaf 1 beloopt de in paragraaf 1 bedoelde geldboete, wanneer de beslissing of de procedure betrekking heeft op misbruik van een positie van economische afhankelijkheid in de zin van artikel IV.2/1, niet meer bedragen dan 2 % van de omzet van de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging, en beloopt de in paragraaf 1 bedoelde dwangsom tot 2 % van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging te rekenen vanaf de dag die door het Mededingingscollege wordt bepaald.

    De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na raadpleging van de Belgische Mededingingsautoriteit en de Commissie voor de Mededinging, bedoeld in artikel IV.39, het boeteplafond verhogen.

    Om de drie jaar gaat de Belgische Mededingingsautoriteit over tot een toetsing van het boeteplafond ten einde na te gaan of dit toelaat voldoende afschrikwekkende boetes op te leggen.

    § 3. De Belgische Mededingingsautoriteit kan de vergoeding van schade toegebracht door een inbreuk op de mededinging, die werd toegekend ingevolge een minnelijke schikking als een verzachtende omstandigheid in aanmerking nemen, voordat zij haar beslissing neemt om een boete op te leggen.

    § 4. Inbreuken op artikel IV.1, § 4, worden gestraft met een administratieve geldboete van 100 tot 10 000 euro.

    § 5. De boetes en dwangsommen zoals bedoeld in §§ 1 en 2 zijn niet fiscaal aftrekbaar.".

    Art. 10. Artikel IV.73, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 3 april 2013, wordt vervangen als volgt :

    "Art. 73. § 1. Het Mededingingscollege kan de in artikel IV.70, § 1, bedoelde dwangsom opleggen teneinde de voorlopige maatregelen, die hij overeenkomstig artikel IV.64 heeft getroffen, en de in artikel IV.41, § 2...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT