Wet houdende de eerste aanpassing van de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2021, de 27 juin 2021

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2. Voor het begrotingsjaar 2021 worden de lopende ontvangsten van de Staat herraamd :

Voor de fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 43.365.276.000

Voor de niet-fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 3.135.191.000

Zegge te samen . . . . . EUR 46.500.467.000

overeenkomstig Titel I van de hierbijgaande tabel.

Art. 3. Voor het begrotingsjaar 2021 worden de kapitaalontvangsten herraamd :

Voor de fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 335.548.000

Voor de niet-fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 1.209.175.000

Zegge te samen . . . . . EUR 1.544.723.000

overeenkomstig Titel II van de hierbijgaande tabel.

Art. 4. Voor het begrotingsjaar 2021, wordt de opbrengst van leningen en aanverwante verrichtingen zonder invloed op het netto te financieren saldo herraamd op 47.856.250.000 euro, overeenkomstig Titel III van de hierbijgaande tabel.

Art. 5. Artikel 11 van de wet van 22 december 2020 houdende de Middelenbegroting van het begrotingsjaar 2021 wordt vervangen door een artikel luidend als volgt:

Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, door de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en door de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdende met:

  1. de in artikel 4, § 5, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toewijzing van nalatigheidintresten, last van verwijlintresten, forfaitaire en proportionele fiscale boeten op de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

  2. de in artikel 5, § 3, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij het Vlaamse Gewest vanaf het aanslagjaar 1999 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde onroerende voorheffing;

  3. de in artikel 5, § 3, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij:

    1) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2010 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    2) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2014 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° et 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    3) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2011 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    4) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2015 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 4°, 6° tot 8°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    5) het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2019 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    6) het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf 1 januari 2018 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    7) het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf 1 januari 2020 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12° van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen;

    8) het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2021 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5° van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen.

    worden de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake gewestelijke belastingen, verhoogd met voormelde interesten en boeten, voor het begrotingsjaar 2021 geraamd op nul EUR voor het Vlaamse Gewest, op 2 058 985 516 EUR voor het Waalse Gewest en op 1 144 806 682 EUR voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

    Art. 6. Artikel 12 van de wet van 22 december 2020 houdende de Middelenbegroting van het begrotingsjaar 2021 wordt vervangen door een artikel luidend als volgt:

    Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, door de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en door de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdende met:

  4. de wet van 23 mei 2000 tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989;

  5. het in artikel 81quinquies, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde bedrag dat in mindering wordt gebracht van het in artikel 40quinquies van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde aan de Vlaamse Gemeenschap;

  6. het in artikel 48/1, §§ 1 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT