Koninklijk besluit tot regeling van het statuut van het tijdens de tweede wereldoorlog ondergedoken joodse kind., de 19 avril 1999

HOOFDSTUK I. - De begunstigden.

Artikel 1. In dit besluit :

  1. wordt met de hoedanigheid " ondergedoken kind " de hoedanigheid bedoeld die wordt toegekend aan elk kind van minder dan 21 jaar op 10 mei 1940 of na deze datum geboren, dat gedwongen werd gedurende de in artikel 5 omschreven periode, clandestien te leven om zich te onttrekken aan anti-joodse maatregelen uitgevaardigd door de bezetter.

  2. is " de Minister ", de Minister tot wiens bevoegdheid de oorlogsslachtoffers behoren.

    Art. 2. De hoedanigheid van " ondergedoken kind " wordt toegekend aan de kinderen bedoeld in artikel 1, 1° onder voorwaarde dat zij hun gewone verblijfplaats in België hadden op 10 mei 1940 en de Belgische nationaliteit bezitten bij het indienen van de aanvraag.

    Art. 3. Uitgesloten van het voordeel van dit besluit, zijn de personen :

  3. die veroordeeld werden wegens misdaad of wanbedrijf tegen de uitwendige of inwendige veiligheid van de Staat.

  4. die hetzij veroordeeld werden tot een vrijheidsstraf van twee jaar of meer, hetzij vervallen zijn verklaard van hun burgerlijke rechten. De uitsluiting eindigt van rechtswege wanneer deze personen in eer hersteld zijn of hun burgerlijke rechten herwinnen.

    HOOFDSTUK II. - De aanvraag en het onderzoek.

    Art. 4. § 1. Om het voordeel van dit besluit te kunnen genieten, moeten de belanghebbenden een aanvraag indienen rechtstreeks bij de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers of via een representatieve vereniging van de joodse gemeenschap, vergezeld, op straf van onontvankelijkheid, van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag dat minder dan drie maanden voor de datum van de aanvraag is afgegeven. De aanvraag moet toekomen bij de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers bij een ter post aangetekende brief, binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

    § 2. De belanghebbenden leveren met alle rechtsmiddelen bewijs van hun hoedanigheid van ondergedoken kind en van de periode die ze alzo doorbrachten.

    Art. 5. Met clandestiniteit vóór 1 juli 1942 wordt geenszins rekening gehouden.

    De uiterste datum die als einde van de clandestiniteit kan in aanmerking worden genomen is deze van de bevrijding van de streek waar het kind ondergedoken was.

    Art. 6. De Minister doet uitspraak over de aanvragen, die overeenkomstig artikel 4 werden ingediend na advies van de bevoegde kamer van de Commissie van nationale erkentelijkheid, daartoe opgericht en samengesteld uit :

    - een voorzitter;

    - een ambtenaar van de Dienst voor de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT