Uittreksel uit arrest nr. 92/2023 van 15 juni 2023 Rolnummer 7774 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 9 juli 2021 « houdende wijziging van diverse
Uittreksel uit arrest nr. 92/2023 van 15 juni 2023
Rolnummer 7774
In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 9 juli 2021 « houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen », ingesteld door de vzw « Samenlevingsopbouw Antwerpen stad » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, S. de Bethune, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen,
wijst na beraad het volgende arrest :
-
Onderwerp van het beroep en rechtspleging
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 maart 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 maart 2022, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van het Vlaamse decreet van 9 juli 2021 « houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 september 2021) door de vzw « Samenlevingsopbouw Antwerpen stad », de vzw « Vlaams Huurdersplatform », de vzw « Uit De Marge », de vzw « ATD Vierde Wereld Vlaanderen », de vzw « Liga voor Mensenrechten », de vzw « Welzijnszorg », de vzw « Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen » en de vzw « CAW Groep », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Goethals, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen.
(...)
-
In rechte
(...)
B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 144, 147, 157, 160, 161, 166, 170, 171, 172, 173, 178 en 221 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 9 juli 2021 « houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen » (hierna : het decreet van 9 juli 2021). Die bepalingen brengen verschillende wijzigingen aan in de Vlaamse Codex Wonen.
B.1.2. Het decreet van 9 juli 2021 voorziet onder meer in een hervorming van het sociale huurstelsel. Luidens de memorie van toelichting hebben de wijzigingen aan dat stelsel in grote lijnen betrekking op :
- De invoering van een regelgevend kader voor bewijs van onroerend bezit in het buitenland
- Een nieuw toewijzingsmodel
- De aanpassing taalkennisvereiste naar niveau A2
- Het invoeren van de huurdersverplichting ingeschreven zijn bij de VDAB
- Het invoeren van de bepaling dat de huurder van wie de huurovereenkomst door tussenkomst van de vrederechter is beëindigd wegens ernstige overlast of ernstige verwaarlozing van de sociale woning zich drie jaar niet meer opnieuw kan inschrijven
- De hervorming van het beheer van sociale huurwoningen die leegstaan in afwachting van sloop of renovatie
- De maximale digitalisering voor inschrijving (centraal inschrijvingsregister)
(Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 828/1, p. 3).
Daarnaast voorziet het decreet van 9 juli 2021 in een beperking op het gebruik van sociale woonbeleidsconvenanten (ibid., p. 5).
Ten aanzien van de tussenkomst
B.2.1. Artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof bepaalt :
Wanneer het Grondwettelijk Hof uitspraak doet op beroepen tot vernietiging als bedoeld in artikel 1, kan ieder die van een belang doet blijken, zijn opmerkingen in een memorie aan het Hof richten binnen dertig dagen na de bekendmaking voorgeschreven in artikel 74. Hij wordt daardoor geacht partij in het geding te zijn
.
Van een belang in de zin van die bepaling doet blijken de persoon die aantoont dat zijn situatie rechtstreeks kan worden geraakt door het arrest dat het Hof in verband met het beroep tot vernietiging dient te wijzen.
B.2.2. De tussenkomende partij is van oordeel dat zij belang heeft bij haar tussenkomst omdat zij een sociale woning huurt in een wijk waarin een groot aantal sociale woningen zou worden verkocht, ten gevolge van de fusie van de woonmaatschappij waarbij zij huurt, met andere maatschappijen.
B.2.3. Zoals de Vlaamse Regering aanvoert, blijkt uit de memorie van tussenkomst dat de tussenkomende partij in werkelijkheid de vernietiging vordert van artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021. De tussenkomst van een persoon die doet blijken van een belang bij een procedure tot vernietiging mag het oorspronkelijke beroep niet wijzigen of uitbreiden. Aangezien artikel 209, § 3, van het decreet van 9 juli 2021 niet het voorwerp uitmaakt van het beroep tot vernietiging, is de tussenkomst niet ontvankelijk.
Ten gronde
Wat betreft het eerste middel
B.3.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending, door artikel 144 van het decreet van 9 juli 2021, van de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 3°, van de Grondwet, doordat die bepaling een uniform laag plafond van 15 % oplegt, waarboven het niet langer voor de betrokken gemeenten mogelijk is een sociaal woonbeleidsconvenant af te sluiten, terwijl de noden sterk verschillen en in stedelijke gebieden waar de 15 %-grens overschreden is, er nog lange wachtlijsten zijn.
B.3.2. Artikel 144 van het decreet van 9 juli 2021 voegt aan artikel 5.52 van de Vlaamse Codex Wonen een derde lid toe, dat luidt :
De sociale woonbeleidsconvenanten kunnen alleen worden afgesloten in gemeenten waar de procentuele verhouding tussen het aantal gerealiseerde plus de geplande sociale huurwoningen ten opzichte van het aantal huishoudens in de gemeente zoals blijkt uit de nulmeting die als bijlage bij deze codex is gevoegd, niet meer dan 15 % bedraagt
.
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever met die bepaling de geografische spreiding van het sociale huuraanbod wou bevorderen :
Gemeenten die het deelobjectief huur uit het BSO bereikten of dit zullen bereiken bij realisatie van het geplande sociaal huuraanbod dat op de meerjarenplanning en korte termijnplanning staat, kunnen een sociaal woonbeleidsconvenant afsluiten met het Vlaams Gewest. In een sociaal woonbeleidsconvenant verbindt een gemeente zich tot de verwezenlijking van een bepaald aantal sociale huurwoningen en doet de Vlaamse Regering toezeggingen over de bekostiging van dat sociaal woonaanbod.
Op 31/12/2019 zijn er 254 gemeenten waar het gerealiseerd en gepland sociaal huuraanbod op 31/12/2019 t.o.v. het aantal huishoudens op 1/1/2008 lager dan of gelijk is aan 9 %, 41 gemeenten hebben een aandeel tussen 9 % en 15 % en 5 gemeenten hebben een aandeel dat hoger ligt dan 15 %.
Het Vlaamse Regeerakkoord 2019-2024 bepaalt dat gemeenten de partner in de realisatie van sociale woningen zijn :
` Iedere gemeente engageert zich op het Bindend Sociaal Objectief. Gemeenten die het BSO hebben bereikt, kunnen via een woonbeleidsconvenant financiering van de Vlaamse overheid verkrijgen tot maximum 15 %. '.
Met het oog op een geografische spreiding van het sociale huuraanbod wordt daarom voorgesteld om het gebruik van sociale woonbeleidsconvenanten te beperken tot gemeenten waar de procentuele verhouding tussen het aantal gerealiseerde plus de geplande sociale huurwoningen ten opzichte van het aantal huishoudens in de nulmeting niet meer dan 15 % bedraagt.
Via een ministerieel besluit zal de mogelijkheid worden gecreëerd dat initiatiefnemers via externe financiering kunnen voorzien in bijkomende sociale huurwoningen, zelfs wanneer het bindend sociaal objectief (BSO) bereikt is of de teller van de woonbeleidsconvenant opgebruikt is
(Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 828/1, p. 49).
B.3.3. Het beginsel van gelijkheid en niet discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.3.4. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de onderscheiden wetgevers, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten onder meer het recht op een behoorlijke huisvesting. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van elke wetgever de maatregelen te bepalen die hij adequaat en opportuun acht om dat doel te verwezenlijken.
B.3.5. Artikel 23 van de Grondwet bevat een standstill-verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving, in aanzienlijke mate vermindert zonder redelijke verantwoording.
B.3.6. In sociaaleconomische aangelegenheden beschikt de bevoegde wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid om de maatregelen te bepalen die moeten worden genomen om de door hem vastgestelde doelstellingen te bereiken.
B.3.7. De omstandigheid dat sociale woonbeleidsconvenanten alleen kunnen worden afgesloten in gemeenten waar de procentuele verhouding tussen het aantal gerealiseerde, plus de geplande sociale huurwoningen, ten opzichte van het aantal huishoudens in de gemeente, zoals blijkt uit de nulmeting die als bijlage bij de Vlaamse Codex Wonen is gevoegd, niet meer bedraagt dan 15 %, heeft tot gevolg dat in de gemeenten waar die grens wordt bereikt of overschreden, geen sociale woningen meer kunnen worden gerealiseerd met financiering van het Vlaamse Gewest, ook al ligt de behoefte aan sociale woningen er (merkelijk) hoger dan 15 %.
Uit de door de verzoekende partijen aangevoerde studie waarover de Vlaamse Regering zich heeft kunnen uitspreken (K. Heylen, Doelgroepen sociale huur en specifieke segmenten op de woningmarkt, Steunpunt Wonen, Leuven, 2019, 46 p., www.steunpuntwonen.be) blijkt dat de zogenaamde wettelijke doelgroep in 2018 46 % van de private huurders omvat, met hogere cijfers...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI