Uittreksel uit arrest nr. 148/2022 van 17 november 2022 Rolnummer 6708 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 12 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23
Uittreksel uit arrest nr. 148/2022 van 17 november 2022
Rolnummer 6708
In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 12 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 december 2016 « betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies », ingesteld door de vennootschap naar Iers recht « Airbnb Ireland UC, Private Unlimited Company ».
Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en W. Verrijdt, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul,
wijst na beraad het volgende arrest :
-
Onderwerp van het beroep en rechtspleging
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 juli 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 juli 2017, heeft de vennootschap naar Iers recht « Airbnb Ireland UC, Private Unlimited Company », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. D. Van Liedekerke, Mr. A. Laes en Mr. M. Van Lierde, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 12 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 december 2016 « betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 januari 2017).
Bij tussenarrest nr. 155/2020 van 26 november 2020, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2020, tweede editie, heeft het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie :
1. Dient artikel 1, lid 5, a), van de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 ' betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ' in die zin te worden geïnterpreteerd dat een nationale wetgeving die de verleners van een bemiddelingsdienst die erin bestaat dat via een elektronisch platform mogelijke huurders tegen vergoeding in contact worden gebracht met professionele of niet-professionele verhuurders die diensten op het gebied van accommodatie voor een kort verblijf aanbieden, verplicht om, op schriftelijk verzoek van de fiscale administratie en op straffe van een administratieve geldboete, ' de gegevens van de exploitant en de adresgegevens van de inrichtingen van toeristisch logies, alsook het aantal overnachtingen en het aantal tijdens het voorbije jaar geëxploiteerde eenheden van logies ' mee te delen met het oog op het identificeren van de schuldenaars van een gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies en hun belastbare inkomsten, onder het begrip ' belastingen ' valt en bijgevolg moet worden geacht van de werkingssfeer van die richtlijn te zijn uitgesloten ?
2. Dienen, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de artikelen 1 tot 3 van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 ' betreffende diensten op de interne markt ' in die zin te worden geïnterpreteerd dat die richtlijn van toepassing is op een nationale wetgeving zoals die welke in de eerste prejudiciële vraag is beschreven ? Dient, in voorkomend geval, artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het op een dergelijke wetgeving van toepassing is ?
3. Dient artikel 15, lid 2, van de richtlijn 2000/31/EG in die zin te worden geïnterpreteerd dat het van toepassing is op een nationale wetgeving zoals die welke in de eerste prejudiciële vraag is beschreven en dat het een dergelijke wetgeving toestaat ?
.
Bij arrest van 27 april 2022 in de zaak C-674/20 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op de vragen geantwoord.
Bij beschikking van 4 mei 2022 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers T. Giet en W. Verrijdt te hebben gehoord, beslist :
- de debatten te heropenen,
- de partijen uit te nodigen, in een uiterlijk op 3 juni 2022 in te dienen aanvullende memorie, waarvan ze binnen dezelfde termijn een kopie laten toekomen aan de andere partijen, hun standpunt mee te delen over de weerslag van het voormelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie op het beroep tot vernietiging,
- dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en
- dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 8 juni 2022 en de zaak in beraad zal worden genomen.
(...)
-
In rechte
(...)
B.1.1. Op 6 juli 2017 heeft de vennootschap naar Iers recht « Airbnb Ireland UC » een beroep tot vernietiging ingesteld tegen artikel 12 van de ordonnantie van 23 december 2016 « betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies » (hierna : de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 december 2016), dat bepaalt :
De tussenpersonen moeten voor de inrichtingen van toeristisch logies die gelegen zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarvoor ze bemiddelen of promotie maken, op schriftelijk verzoek, de gegevens van de exploitant en de adresgegevens van de inrichtingen van toeristisch logies, alsook het aantal overnachtingen en het aantal tijdens het voorbije jaar geëxploiteerde eenheden van logies, meedelen aan de door de regering aangeduide ambtenaren.
Een administratieve geldboete van 10.000 euro kan worden opgelegd aan de tussenpersoon die geen gevolg geeft aan het schriftelijke verzoek, vermeld in het vorige lid
.
Die bepaling verplicht de verleners van bemiddelingsdiensten op het gebied van onroerend goed, en met name de verantwoordelijken van elektronische logiesplatforms, om aan de fiscale administratie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, op haar schriftelijk verzoek, een aantal gegevens door te geven met betrekking tot de identiteit en de activiteit van de exploitanten van de inrichtingen van toeristisch logies die gelegen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en die een beroep doen op hun bemiddelingsdiensten (gegevens van de exploitant, adresgegevens van de inrichtingen van toeristisch logies, aantal overnachtingen en aantal geëxploiteerde eenheden van logies). De verkregen informatie moet het de gewestelijke fiscale administratie vervolgens mogelijk maken de in de artikelen 3 en 4 van de ordonnantie van 23 december 2016 vastgelegde gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies, te innen bij die exploitanten.
B.1.2. Bij zijn beschikking van 5 juni 2019 heeft het Hof beslist dat de voorliggende zaak nog niet in gereedheid kon worden verklaard en heeft het de partijen ertoe uitgenodigd in een aanvullende memorie een standpunt in te nemen over de weerslag, op de voorliggende zaak, van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak in zake X t. YA, Airbnb Ireland UC, Hôtelière Turenne SAS, Association pour un hébergement et un tourisme professionnels (AHTOP), Valhotel (C-390/18).
Bij zijn arrest dat op 19 december 2019 in grote kamer is gewezen in de zaak C-390/18, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat een bemiddelingsdienst zoals die welke Airbnb aanbiedt, een dienst van de informatiemaatschappij is in de zin van de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 « betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt » (hierna : de richtlijn 2000/31/EG).
B.1.3. Bij zijn tussenarrest nr. 155/2020 van 26 november 2020 heeft het Hof het eerste middel, dat was afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels, verworpen (B.20 tot B.30).
Het heeft het Hof van Justitie daarenboven prejudiciële vragen gesteld in het kader van het onderzoek van het vierde middel (B.31 tot B.40).
Er wordt verwezen naar de overwegingen B.1.1 tot B.13 en B.17 van dat arrest wat betreft de bestreden bepaling en de context ervan, en naar de overwegingen B.14 tot B.16 wat betreft de verwerping van de exceptie van niet-ontvankelijkheid betreffende het tweede tot het vijfde middel.
B.1.4. Het Hof onderzoekt eerst het vierde en het vijfde middel, rekening houdend met de antwoorden van het Hof van Justitie op de vragen die het Hof aan dat Hof heeft gesteld bij zijn arrest nr. 155/2020, alvorens het tweede, het derde, het zesde en het zevende middel te onderzoeken.
Ten aanzien van het vierde middel
B.2. Het vierde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 3 van de richtlijn 2000/31/EG, in zoverre artikel 12 van de ordonnantie van 23 december 2016 niet voldoet aan de in artikel 3, lid 4, van die richtlijn bedoelde voorwaarden, waaronder de lidstaten maatregelen kunnen nemen die het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij beperken.
B.3.1. In de overwegingen 12 en 13 van de richtlijn 2000/31/EG wordt vermeld :
(12) Bepaalde activiteiten dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten, aangezien het vrije verkeer van diensten op die gebieden in het licht van het Verdrag of van het bestaande afgeleide communautaire recht in het huidige stadium niet kan worden gegarandeerd. Deze uitsluiting doet geen afbreuk aan instrumenten die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn. Belastingen, en met name de belasting over de toegevoegde waarde, die over een groot aantal van de in deze richtlijn bedoelde diensten worden geheven, dienen van het toepassingsgebied van deze richtlijn te worden uitgesloten.
(13) Deze richtlijn is niet bedoeld om regels inzake fiscale verplichtingen op te stellen en staat de uitwerking van communautaire instrumenten betreffende fiscale aspecten van elektronische handel niet in de weg
.
B.3.2...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI