Uittreksel uit arrest nr. 101/2018 van 19 juli 2018 Rolnummer 6659 In zake : het beroep tot vernietiging van de woorden « en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark » in artikel D.II.63

Uittreksel uit arrest nr. 101/2018 van 19 juli 2018

Rolnummer 6659

In zake : het beroep tot vernietiging van de woorden « en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark » in artikel D.II.63, eerste lid, 3°, vervat in artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling », ingesteld door Didier Sante en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 mei 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 mei 2017, is beroep tot vernietiging ingesteld van de woorden « en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark » in artikel D.II.63, eerste lid, 3°, vervat in artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 november 2016), door Didier Sante, Michel Cornesse, Didier Cornesse en Etienne Cornesse, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S. Leprince, advocaat bij de balie te Namen.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepaling en de context ervan

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de woorden « en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark » opgenomen in artikel D.II.63, eerste lid, 3°, vervat in artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling ».

    De bestreden bepaling luidt :

    In de gewestplannen die in werking waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing :

    [...]

    3° op het uitbreidingsgebied van het woongebied en op het woonuitbreidingsgebied met een landelijk karakter en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark, het in artikel D.II.42 bedoelde voorschrift;

    .

    B.1.2. Artikel D.II.42 van hetzelfde decreet, dat niet wordt bestreden, bepaalt de regeling die van toepassing is op het gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, waaronder de uitbreidingsgebieden van het verblijfspark vallen die vóór de inwerkingtreding van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna : WRO) in verscheidene gewestplannen waren opgenomen. Dat artikel bepaalt :

    Gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is.

    § 1. Gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is zijn bedoeld voor elke bestemming, bepaald :

    1° ofwel in functie van de ligging, de buurt, de nabijheid van bevoorrechte initiatiefgebieden bedoeld in artikel D.V.14, de nabijheid van stedelijke en landelijke kernen, de performantie van de communicatie- en distributienetwerken, de kosten die de verstedelijking op korte, middellange en lange termijn met zich meebrengen, alsook de behoeften van de gemeente en de bestemming van het geheel of deel van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg, en dat zich bevindt op het betrokken gemeentelijk grondgebied en op de aangrenzende gemeentelijke grondgebieden, indien bestaand;

    2° ofwel in functie van de aanwijzingen van het (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan.

    § 2. De ontsluiting van een gebied of een gebiedsdeel wordt ondergeschikt gemaakt aan de aanneming, door de gemeenteraad, ofwel op zijn eigen initiatief ofwel binnen een hem door de Regering opgelegde termijn, van een lokaal beleidsontwikkelingsplan overeenkomstig artikel D.II.11 en aan de goedkeuring ervan door de Regering. Wanneer de ontsluiting van het gebied of een deel ervan uitsluitend betrekking heeft op één of meerdere bestemmingen die niet met bebouwing verband houden, wordt er voorzien in een vereenvoudigde inhoud, zoals bepaald door de Regering.

    Mocht de gemeentelijke overheid de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de vastgestelde termijn nakomen of mocht ze het haar ter goedkeuring voorgelegde lokaal beleidsontwikkelingsplan weigeren, dan kan de Regering in haar plaats treden om het lokaal beleidsontwikkelingsplan aan te nemen of te herzien.

    § 3. De afwijkingen bedoeld in de artikelen D.IV.6 tot D.IV.13 zijn van toepassing op elk gebied of gebiedsdeel, al dan niet ontsloten

    .

    B.2. Artikel D.II.63, eerste lid, 3°, van het WRO maakt deel uit van de overgangsbepalingen met betrekking tot het bij hetzelfde decreet ingestelde gewestelijk ontwikkelingsplan, die onder meer van toepassing zijn op de uitbreidingsgebieden van het verblijfspark die vóór de inwerkingtreding van het WRO in het gewestplan waren opgenomen.

    Ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof

    B.3. In haar memorie van tussenkomst werpt de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op dat het Hof onbevoegd is om zich uit te spreken over de procedure tot aanneming van het bestreden decreet. Zij gaat ervan uit dat het tweede onderdeel van het middel, afgeleid uit de schending van de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, niet is gericht tegen de inhoud van de bestreden bepaling maar tegen het feit dat de aan de aanneming van de bestreden bepaling voorafgaande formaliteiten, waarin is voorzien bij de voormelde richtlijn, niet zouden zijn vervuld.

    B.4. Krachtens artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof is het Hof bevoegd om, bij wege van arrest, uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van wetskrachtige normen wegens schending van de regels die de bevoegdheden verdelen tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten »), en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.

    Daaruit volgt dat het Hof met name bevoegd is om te onderzoeken of de wetgever de waarborgen vervat zowel in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in verband met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, als in artikel 23, derde lid, 4°, ervan, dat het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu erkent, heeft geschonden. Het Hof is eveneens bevoegd om bij zijn toetsing van wetskrachtige normen aan de voormelde referentienormen te onderzoeken of de ter toetsing voorgelegde bepalingen bestaanbaar zijn met voor België bindende normen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie waarvan de schending in samenhang met de voormelde grondwetsbepalingen wordt aangevoerd, zoals te dezen de voormelde richtlijn 2001/42/EG en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 (hierna : het Verdrag van Aarhus).

    B.5. Uit het verzoekschrift blijkt dat in het tweede onderdeel van het middel de schending wordt aangevoerd van de standstill-verplichting vervat in artikel 23 van de Grondwet, onder meer in samenhang gelezen met de artikelen 3 tot 6 van de richtlijn 2001/42/EG, in het bijzonder omdat, door de bestemming van het uitbreidingsgebied van het verblijfspark te wijzigen, de bestreden bepaling in werkelijkheid zou zijn overgegaan tot een wijziging van het « gewestplan » zonder de bepalingen in acht te nemen waarin bij de genoemde richtlijn is voorzien voor die herzieningen, terwijl de gewestplannen binnen de werkingssfeer ervan vallen.

    In tegenstelling tot hetgeen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betoogt, is die kritiek gericht tegen de inhoud van de bestreden bepaling, zodat het onderzoek van de bestaanbaarheid ervan met de regels waarvan de schending in het middel wordt aangevoerd, onder...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT