Uittreksel uit arrest nr. 93/2010 van 29 juli 2010 Rolnummer 4802 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 1.2, eerste lid, 20°, g), en 3.2.12 van het decreet van het Vlaamse Gewest va

Uittreksel uit arrest nr. 93/2010 van 29 juli 2010

Rolnummer 4802

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 1.2, eerste lid, 20°, g), en 3.2.12 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, ingesteld door de Kerkfabriek Sint-Clemens te Hoeilaart.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 november 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 16 november 2009, heeft de Kerkfabriek Sint-Clemens te Hoeilaart, met zetel te 1560 Hoeilaart, Gemeenteplein 12, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1.2, eerste lid, 20°, g), en 3.2.12 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 mei 2009).

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Wat de bestreden bepalingen betreft

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 1.2, eerste lid, 20°, g), en 3.2.12 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.

    B.1.2. Artikel 1.2, eerste lid, 20°, van het voormelde decreet bepaalt :

    Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :

    [...]

    20° Vlaamse besturen :

    a) de Vlaamse ministeries, agentschappen en openbare instellingen;

    b) de Vlaamse provincies, gemeenten en districten;

    c) de Vlaamse gemeentelijke en provinciale extern verzelfstandigde agentschappen;

    d) de Vlaamse verenigingen van provincies en gemeenten, vermeld in de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, en de samenwerkingsvormen, vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

    e) de Vlaamse openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen, vermeld in hoofdstuk 12 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;

    f) de polders, vermeld in de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders, en de wateringen, vermeld in de wet van 5 juni 1956 betreffende de wateringen;

    g) de Vlaamse kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten

    .

    B.1.3. Artikel 3.2.12 van hetzelfde decreet bepaalt :

    Benevens de vrijstellingen, verleend bij of krachtens deze afdeling, geldt onverkort de algemene onbelastbaarheid van de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies en de gemeenten voor wat betreft goederen van het openbaar domein en van goederen van het privaat domein die voor een dienst van openbaar nut worden aangewend

    .

    Wat het belang betreft

    B.2.1. De Vlaamse Regering betwist het belang van de verzoekende partij bij de vernietiging van het bestreden artikel 3.2.12 van het decreet van 27 maart 2009 vermits uit artikel 3.2.6 van hetzelfde decreet zou voortvloeien dat de voormelde bestreden bepaling enkel op die partij van toepassing zou zijn in zoverre het heffingsreglement van de gemeente Hoeilaert niet ervan afwijkt.

    B.2.2. Wanneer een wetsbepaling een categorie van personen bevoordeelt, kunnen diegenen die van het voordeel van die bepaling verstoken blijven, in dat verschil in behandeling een belang vinden dat voldoende rechtstreeks is om die bepaling aan te vechten. Te dezen beklaagt de verzoekende partij zich erover dat zij niet dezelfde algemene onbelastbaarheid zou genieten als de rechtspersonen vermeld in de bestreden bepaling. Zij heeft bijgevolg voldoende belang om die bepaling aan te vechten. Het feit dat een gemeentelijk heffingsreglement van die bepaling kan afwijken, doet geen afbreuk aan het belang van de verzoekende partij, vermits, in afwezigheid van een dergelijke afwijking, het aangeklaagde verschil in behandeling blijft bestaan en het de verzoekende partij rechtstreeks en ongunstig zou kunnen raken.

    B.2.3. De exceptie wordt verworpen.

    Wat het eerste middel betreft

    B.3. Het eerste middel is gericht tegen artikel 1.2, eerste lid, 20°, g), van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009. Volgens de verzoekende partij zou die bepaling niet bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 19 en 21 van de Grondwet, met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

    B.4.1. Volgens de Vlaamse Regering zou het middel onontvankelijk zijn in zoverre het de schending aanvoert van voormelde internationale verdragsbepalingen.

    B.4.2. Het Hof is niet bevoegd om wetskrachtige normen rechtstreeks te toetsen aan verdragsbepalingen. Tot de bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden behoren evenwel de rechten en vrijheden die voortvloeien uit internationale verdragsbepalingen die België binden.

    Dat is het geval voor artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. In zoverre het middel de schending van die internationale verdragsbepalingen aanvoert, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, is het ontvankelijk.

    B.4.3. De exceptie wordt verworpen.

  3. Ten aanzien van de vrijheid van godsdienst

    B.5. Het Hof dient allereerst na te gaan of de bestreden bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 19 en 21 van de Grondwet, met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Vermits het Hof, krachtens artikel 1, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de bijzondere wet van 9 maart 2003, bevoegd is om uitspraak te doen op beroepen tot vernietiging van onder meer een decreet wegens schending van de artikelen van titel II van de Grondwet, waartoe de artikelen 19 en 21 van de Grondwet behoren, kan het Hof rechtstreeks toetsen aan voormelde grondwetsbepalingen, in samenhang gelezen met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, zonder dat het die bepalingen dient te lezen in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

    B.6. Artikel 19 van de Grondwet bepaalt :

    De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd

    .

    Artikel 21 van de Grondwet bepaalt :

    De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking.

    Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn

    .

    Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt :

    1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de practische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften.

    2. De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden kan aan geen andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen

    .

    Artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt :

    1. Een ieder heeft het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid een zelf gekozen godsdienst of overtuiging te hebben of te aanvaarden, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging tot uiting te brengen door de eredienst, het onderhouden van de geboden en voorschriften, door praktische toepassing en het onderwijzen ervan.

    2. Op niemand mag dwang worden uitgeoefend die een belemmering zou betekenen van zijn vrijheid een door hemzelf gekozen godsdienst of overtuiging te hebben of te aanvaarden.

    3. De vrijheid van een ieder zijn godsdienst of overtuiging tot uiting te brengen kan slechts in die mate worden beperkt als wordt voorgeschreven door de wet en noodzakelijk is ter bescherming van de openbare veiligheid, de orde, de volksgezondheid, de goede zeden of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.

    4. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag verbinden zich de vrijheid te eerbiedigen van ouders of wettige voogden, de godsdienstige en morele opvoeding van hun kinderen of pupillen overeenkomstig hun eigen overtuiging te verzekeren

    .

    B.7. De vrijheid van godsdienst omvat onder meer de vrijheid om hetzij alleen, hetzij met anderen, zijn godsdienst tot uiting te brengen.

    Geloofsgemeenschappen bestaan traditioneel in de vorm van georganiseerde structuren. De deelname aan het leven van de geloofsgemeenschap is een uiting van de geloofsovertuiging die de bescherming...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT