8 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit tot regeling van de stikstofoxides (NOX) en koolmonoxide (CO)-emissieniveaus voor de olie- en gasgestookte centrale verwarmingsketels en branders, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 400 kW., de 8 janvier 2004

HOOFDSTUK I. - Definities.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. ketel : het geheel bestaande uit ketellichaam en brander ontworpen en samengebouwd om uitsluitend samen te functioneren en dat de door verbranding vrijgekomen warmte doorstuurt naar het water. Deze inrichting wordt Unit genoemd;

  2. brander : elke nieuwe brander bestemd voor de uitrusting van een ketel;

  3. toestel : ketel of brander;

  4. nominaal thermisch vermogen (in kW) : warmte-inhoud van de nominale hoeveelheid brandstof die per tijdseenheid kan worden toegevoerd aan de brander, rekening houdend met de onderste verbrandingswaarde van de brandstof;

  5. gasvormige brandstof : elke brandstof die bij een temperatuur van 15° C onder een druk van 1 bar in een gasvormige toestand verkeert;

  6. vloeibare brandstof : gasolie voor verwarming, als gedefinieerd in de norm NBN T 52-716 (Aardolieproducten - Gasolie verwarming - Specificaties), en gasolie voor verwarming extra, overeenstemmend met de norm NBN-EN 590 (Brandstoffen voor wegvoertuigen - Gasolie diesel - Eisen en beproevingsmethoden), voorzover het zwavelgehalte maximum 50 mg/kg bedraagt;

  7. propaangas : propaangas als gedefinieerd in de norm NBN T 52-706;

  8. de bevoegde autoriteit : Directoraat-generaal Bescherming Volksgezondheid : leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;

  9. CEN : het Europees Comité voor Normalisatie;

  10. procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling : de procedures die zijn vastgelegd in de bijlagen III tot V;

  11. de Minister : de federale Minister die het Leefmilieu onder zijn bevoegdheden heeft;

  12. de bevoegde diensten : de bevoegde autoriteit en de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie.

    HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.

    Art. 2. § 1. Dit besluit is van toepassing op de op de markt gebrachte olie- en gasgestookte centrale verwarmingsketels en branders met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 400 kW.

    § 2. Dit besluit bepaalt de toegelaten NOX- en CO-emissieniveaus voor de in artikel 2, § 1, bedoelde toestellen.

    Art. 3. Vallen niet onder het toepassingsgebied van dit besluit :

    - centrale verwarmingsketels die gestookt kunnen worden met verschillende brandstoffen, waaronder vaste brandstoffen;

    - doorstromingstoestellen voor de ogenblikkelijke bereiding van warm water;

    - ketels die worden gestookt met brandstoffen waarvan de eigenschappen aanzienlijk afwijken van normaal in de handel verkrijgbare olie en gas (inzonderheid de industriële restgassen, biogas);

    - fornuizen en toestellen die zijn ontworpen om hoofdzakelijk de ruimte waarin zij zijn geïnstalleerd te verwarmen, en die als nevenfunctie tevens warm water leveren voor centrale verwarming en voor gebruik als tapwater;

    - toestellen met een nuttig vermogen van minder dan 6 kW, die uitsluitend zijn ontworpen voor een systeem met zwaartekrachtcirculatie, voor de opslag van warm tapwater.

    HOOFDSTUK III. - Voorwaarden voor het op de markt brengen.

    Art. 4. § 1. Toestellen bedoeld in artikel 2, worden niet op de markt gebracht vooraleer de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde ervoor heeft gezorgd dat :

    - het toestel voldoet aan de emissieniveaus van NOX en CO, bedoeld in artikel 5;

    - de beoordelingsprocedures van overeenstemming, zoals bedoeld in artikel 7 voltooid zijn;

    - het toestel wordt vergezeld van een verklaring van overeenstemming van emissieniveaus van NOX en CO, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.

    § 2. Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap gevestigd zijn, moet aan de verplichtingen van dit besluit worden voldaan door één ieder die het toestel in de Europese Gemeenschap op de markt brengt.

    HOOFDSTUK IV. - Algemene beschikkingen inzake de toestellen.

    Art. 5. § 1. Bij gebruik van gasvormige brandstof :

  13. zijn voor de centrale verwarmingsketels met atmosferische branders en met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 400 kW, de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 150 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh;

  14. zijn voor de centrale verwarmingsketels met ventilatorbranders en met een nominale thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 400 kW, de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 120 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh;

  15. zijn voor de ventilatorbranders met een nominale thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 400 kW, de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 120 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh;

  16. voor toestellen die op de markt gebracht om op propaangas te werken, worden de uitstootwaarden in punt 1°, 2° en 3° vermenigvuldigd met :

    - 1,3 voor NOX;

    - 1,1 voor CO.

    § 2. Bij gebruik van vloeibare brandstof :

  17. zijn voor de centrale verwarmingsketels met olieverstuivingsbranders met een nominale thermisch vermogen gelijk aan of lager dan 70 kW, de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 120 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh;

  18. zijn voor de centrale verwarmingsketels met olieverstuivingsbranders met een nominale thermisch vermogen hoger dan 70 kW en gelijk aan of lager dan 400 kW, de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 185 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh;

  19. zijn voor de olieverstuivingsbranders met een nominale thermisch vermogen gelijk aan en lager dan 70 kW, de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 120 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh;

  20. zijn voor de olieverstuivingsbranders met een nominale thermisch vermogen hoger dan 70 kW en gelijk aan en lager dan 400 kW de emissieniveaus de volgende voor :

    - NOX : 185 mg/kWh;

    - CO : 110 mg/kWh.

    Art. 6. Bij het bepalen van de emissieniveaus bedoeld in artikel 5 wordt rekening gehouden met de normen vermeld in bijlage I.

    HOOFDSTUK V. - Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling.

    Art. 7. § 1. Alvorens in artikel 2 bedoelde toestellen op de markt te brengen, onderwerpt de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde dergelijke toestellen aan de volgende procedures voor overeenstemmingsbeoordeling :

    1. Het type-onderzoek zoals bedoeld in bijlage II.

    2. Verklaring van overeenstemming met het type volgens :

    - ofwel de procedure voor overeenstemming met het type zoals bedoeld in bijlage III;

    - ofwel de procedure voor de productiekwaliteitsbewaking zoals bedoeld in bijlage IV;

    - ofwel de procedure voor de productkwaliteitsbewaking zoals bedoeld in bijlage V.

    § 2. De Europese Commissie, de bevoegde diensten en de andere lidstaten van de Europese Gemeenschap, kunnen op een met redenen omkleed verzoek inzage krijgen in alle bij de overeenstemmingsbeoordeling van een bepaald type toestel gebruikte informatie en in het bijzonder de technische documentatie bepaald in bijlage IV, punt 3 en bijlage V, punt 3 c).

    HOOFDSTUK VI. - Verklaring van overeenstemming met de NOX en CO emissieniveaus.

    Art. 8. De fabrikant van een toestel, als bedoeld in artikel 2, of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, stelt voor ieder gefabriceerd type toestel een verklaring op van overeenstemming met de NOX een CO emissieniveaus bedoeld in artikel 5 en met de andere voorschriften van dit besluit.

    De verklaring van overeenstemming met de NOX et CO emissieniveaus bevat tenminste de gegevens opgenomen in bijlage VI.

    De verklaring van overeenstemming van het betrokken type toestel is in het Nederlands, het Frans en het Duits opgesteld of vertaald.

    Art. 9. De verklaring van overeenstemming wordt opgenomen in de technische handleiding van het toestel.

    HOOFDSTUK VII. - Erkenning van instanties.

    Art. 10. § 1. De Minister erkent de instanties die belast kunnen worden met de uitvoering van de procedures bedoeld in artikel 7.

    Een instantie die de erkenning wenst te verkrijgen, bedoeld in het eerste lid, dient bij de bevoegde autoriteit een met stukken gestaafd en waarheidsgetrouwe aanvraag in, met de opgave van de specifieke taken en de procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling waarvoor ze erkend wenst te worden.

    Om erkend te worden, moet de instantie :

  21. een accreditatie, voor de verrichtingen in het kader van de procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling bedoeld in artikel 7, verworven hebben, op grond van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie- en keuringsinstellingen, alsmede van de proevingslaboratoria; die accreditatie moet verleend zijn in overleg met de bevoegde autoriteit;

  22. of een accreditatie voor de bedoelde verrichtingen verworven hebben, verleend door de bevoegde overheid van een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap of een andere staat die behoort tot de Europese Economische Ruimte.

    § 2. De instanties die door een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap of door een andere staat die behoort tot de Europese Economische Ruimte zijn aangemeld, met toepassing van richtlijn 90/396/EEG van de Raad en het Parlement van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-Staten inzake gastoestellen, zijn van rechtswege erkend voor de uitvoering van de procedures bedoeld in artikel 7.

    § 3. De Minister kan op verzoek van de Minister belast met Economie, of op eigen initiatief, een erkende instantie voor alle of een gedeelte van de specifieke taken en onderzoeksprocedures waarvoor een erkenning was afgeleverd opnieuw onderwerpen aan een onderzoek door de bevoegde diensten.

    § 4. Indien een erkende instantie niet meer voldoet aan de minimum criteria van bijlage VII, brengt ze dit binnen de 5 werkdagen ter kennis van de bevoegde autoriteit per aangetekend schrijven.

    § 5. Wanneer een instantie erkend wordt in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10, wordt dit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

    HOOFDSTUK VIII. - Markttoezicht.

    Art. 11. § 1. Wanneer er wordt vastgesteld dat een op de markt gebracht toestel als bedoeld in artikel 2, niet voldoet aan de voorschriften van dit besluit, treft de Minister de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de fabrikant van het toestel of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde het toestel in overeenstemming brengt met de beschikkingen van dit besluit.

    De...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT