Koninklijk besluit tot vaststelling van de procedure betreffende de statutaire maatregelen toepasselijk op de militairen van het actief kader en tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten betreffende de militaire tucht, de 14 octobre 2013

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. "de wet" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;

  2. "het besluit van 21 november 2007" : het koninklijk besluit van 21 november 2007 tot vaststelling van de werking van sommige instanties binnen Defensie en van de verschijningsprocedure van de militairen voor deze instanties;

  3. "de minister" : de minister van Landsverdediging;

  4. "de DGHR" : de directeur-generaal human resources;

  5. "de korpscommandant" : de functionele meerdere, die de bevoegdheden van korpscommandant waarneemt ten opzichte van de betrokken militair.

    Art. 2. De DGHR kan een autoriteit, minstens bekleed met een graad van hoofdofficier, aanwijzen voor het uitvoeren van één of meerdere van zijn bevoegdheden, die in dit besluit worden vastgesteld.

    Art. 3. Wanneer de minister of de DGHR oordeelt dat de feiten, waar hij kennis van heeft, inbreuk kunnen maken op de korpstucht, maakt hij het dossier over aan de autoriteit die het recht heeft om te straffen, bedoeld in de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht en zijn uitvoeringsbesluiten.

    HOOFDSTUK 2. - De procedure betreffende de statutaire maatregelen

    Art. 4. Wanneer de korpscommandant van een militair oordeelt dat deze laatste zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige, met de staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten, maakt hij een omstandig verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd.

    Hij gaat over tot de oproeping van de betrokken militair waarbij hij wordt geïnformeerd dat hij opgeroepen wordt in het kader van een procedure die het nemen van een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben.

    Een afschrift van het omstandig verslag wordt bij de oproeping gevoegd.

    Art. 5. Bij de verschijning voor de korpscommandant zijn de in artikel 178/1, § 2, van de wet en de in de artikelen 7 tot 14 van het besluit van 21 november 2007 hernomen nadere regels van toepassing.

    De korpscommandant is de bevoegde autoriteit om zich uit te spreken over een aanvraag tot wraking.

    Art. 6. Na de verschijning kan de korpscommandant van de betrokken militair de zaak zonder gevolg klasseren, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van de artikelen 9 en 10, of wijzigingen aanbrengen aan het omstandig verslag dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd.

    Het omstandig verslag en het advies bedoeld in het eerste lid worden ter kennis gebracht van de betrokken militair. Hij ondertekent ze onder de vermelding "Gezien en kennis genomen" en krijgt ervan een afschrift.

    Ten laatste de vijfde werkdag volgend op de dag van het meedelen van het voornoemde verslag en advies kan de betrokken militair er een verweerschrift aan toevoegen.

    Iedere beschouwing die de korpscommandant in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten, wordt ter kennis van de betrokken militair gebracht. Deze beschikt over een nieuwe termijn van vijf werkdagen om, als hij dit wenst, een aanvullend verweerschrift in te dienen.

    Bij het verstrijken van de termijn beslist de korpscommandant, hetzij zijn verslag en zijn gemotiveerd adviezen te behouden, hetzij deze te wijzigen. Ten laatste de vijfde werkdag volgend op de dag waarop hij zijn beslissing neemt, betekent hij zijn beslissing aan de betrokkene en bezorgt hem een afschrift van deze documenten.

    Art. 7. Voor zover hij niet beslist de zaak zonder gevolg te klasseren, maakt de korpscommandant van de betrokken militair, via zijn rechtstreekse functionele meerdere, aan de DGHR een dossier over dat de volgende stukken omvat :

  6. het omstandig verslag dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, eventueel aangepast na de oproeping van de betrokken militair;

  7. het proces-verbaal van de verschijning;

  8. de verdedigingsmiddelen ingediend door de betrokken militair na de oproeping;

  9. alle stukken die de korpscommandant of de betrokken militair nodig acht.

    Art. 8. Op basis van het in artikel 7 bedoelde dossier kan de DGHR, naargelang het geval :

  10. de zaak zonder gevolg klasseren;

  11. aan de minister een van de volgende voorstellen overmaken :

    1. een inhouding op de wedde, met vermelding van het percentage en van de duur;

    2. een tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel, met vermelding van de duur van deze tijdelijke ambtsontheffing;

    3. de oproeping van de betrokken militair voor een onderzoeksraad.

    Het voorstel van de DGHR, alsook het volledige dossier van de zaak, worden overgemaakt aan de minister. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, c), wordt het dossier overgemaakt aan de minister, via de chef defensie, wanneer de betrokken militair een opperofficier is.

    Art. 9. Wanneer de DGHR wordt ingelicht dat een militair zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige, met de staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten, kan hij een procedure betreffende de statutaire maatregelen beginnen, zelfs indien de korpscommandant de zaak zonder gevolg heeft geklasseerd.

    De DGHR :

  12. raadpleegt de korpscommandant van de betrokken militair, die alle elementen en informatie in zijn bezit overmaakt;

  13. maakt een omstandig verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd, of laat dit opmaken door de autoriteit die hij aanwijst;

  14. gaat over tot de oproeping van de betrokken militair, overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 4 en 5.

    De betrokken militair wordt gehoord door een militair, aangewezen door de DGHR, binnen de algemene directie human resources, minstens bekleed met een graad van hoofdofficier, en bekleed met een hogere graad of die minstens meer anciënniteit heeft in dezelfde graad in dezelfde personeelscategorie.

    Na de verschijning van de betrokken militair kan de DGHR wijzigingen aanbrengen aan het omstandig verslag dat een gemotiveerd advies bevat betreffende de ernst van de feiten die ten laste worden gelegd en vervolgens, naargelang het geval, klasseert hij de zaak zonder gevolg of maakt een van de voorstellen bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, op. Dit wordt ter kennis gebracht van de betrokken militair, overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, derde tot vijfde lid.

    Behalve indien hij de zaak zonder gevolg klasseert, maakt de DGHR vervolgens het volledig dossier van de zaak en zijn voorstel van statutaire maatregel over aan de minister, in voorkomend geval, via de chef defensie, overeenkomstig artikel 8, tweede lid.

    Art. 10. Wanneer de minister wordt ingelicht dat een militair zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige, met de staat van militair overeenstemmend met zijn personeelscategorie niet overeen te brengen feiten, kan hij een procedure betreffende de statutaire maatregelen beginnen, zelfs indien de korpscommandant de zaak zonder gevolg heeft geklasseerd. Hij maakt dan het dossier over aan de DGHR.

    De DGHR :

  15. stelt een onderzoek in en maakt een dossier op, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, tweede tot vierde lid;

  16. maakt het volledig dossier van de zaak, alsook zijn voorstel om de zaak zonder gevolg te klasseren of om één van de statutaire maatregel bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, te nemen, over aan de minister, in voorkomend geval, via de chef defensie, overeenkomstig artikel 8, tweede lid.

    Art. 11. Op basis van het dossier van de zaak en het voorstel van de DGHR, kan de minister, naargelang het geval :

  17. de zaak zonder gevolg klasseren;

  18. een inhouding op de wedde uitspreken;

  19. buiten het geval bedoeld in artikel 56, tweede lid, van de wet, de door de DGHR voorgestelde tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel uitspreken, of een andere duur voor deze tijdelijke ambtsontheffing bepalen;

  20. in het geval bedoeld in artikel 56, tweede lid, van de wet, een ontwerp van gemotiveerd besluit aan de Koning voorleggen;

  21. het dossier naar een onderzoeksraad sturen, indien hij oordeelt dat de door de betrokken militair gepleegde feiten een definitieve ambtsontheffing...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT