Arrest nr. 169/2002 van 27 november 2002 Rolnummer 2206 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 70, 71 en 72 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepali

Arrest nr. 169/2002 van 27 november 2002

Rolnummer 2206

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 70, 71 en 72 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, ingesteld door de v.z.w. Ligue des droits de l'homme.

Het Arbitragehof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2001 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 juli 2001, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 70, 71 en 72 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 januari 2001, tweede uitgave) door de v.z.w. Ligue des droits de l'homme, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Onderrichtsstraat 91.

  2. De rechtspleging

    Bij beschikking van 2 juli 2001 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

    De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

    Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 11 september 2001 ter post aangetekende brieven.

    Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 september 2001.

    Bij beschikking van 26 september 2001 heeft het Hof de zetel aangevuld met rechter E. Derycke.

    De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 26 oktober 2001 ter post aangetekende brief.

    Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 9 november 2001 ter post aangetekende brief.

    De verzoekende partij heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 12 december 2001 ter post aangetekende brief.

    Bij beschikkingen van 29 november 2001 en 30 mei 2002 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 29 juni 2002 en 29 december 2002.

    Bij beschikking van 3 juli 2002 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 25 september 2002.

    Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 4 juli 2002 ter post aangetekende brieven.

    Bij beschikking van 3 juli 2002 heeft voorzitter M. Melchior de zaak voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

    Op de openbare terechtzitting van 25 september 2002 :

    - zijn verschenen :

    . Mr. M. Kaiser, advocaat bij de balie te Brussel, en Mr. S. Sarolea, advocaat bij de balie te Nijvel, voor de verzoekende partij;

    . Mr. N. Van Laer, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad;

    - hebben de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke verslag uitgebracht;

    - zijn de voornoemde advocaten gehoord;

    - is de zaak in beraad genomen.

    De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

  3. In rechte

    - A -

    Ten aanzien van het eerste middel

    Het verzoekschrift

    A.1.1. Na haar belang om in rechte te treden te hebben toegelicht, alsook de evolutie van de wetgeving inzake maatschappelijke dienstverlening voor vreemdelingen en verscheidene arresten (nrs. 51/94, 43/98, 25/99, 80/99, 57/2000 en 17/2001) die het Hof ter zake heeft uitgesproken, voert de verzoekster een eerste middel aan, dat is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, juncto artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet.

    In zoverre de bestreden bepalingen, voor twee categorieën van kandidaat-vluchtelingen, de maatschappelijke dienstverlening in contanten die zij voorheen genoten, door een maatschappelijke dienstverlening in natura vervangen, ontzeggen zij hun op discriminerende wijze het standstill-effect dat gekoppeld is aan het bij artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet gewaarborgde recht op sociale bijstand.

    A.1.2. De verzoekster, die vervolgens de draagwijdte van die standstill-verplichting toelicht, kwalificeert die draagwijdte als zeer ruim, zowel wat betreft de adressaten en de inhoud ervan - zodat elke kwantitatieve achteruitgang verboden is - als wat betreft de graad van de verleende bescherming, zodat elke uitzondering of elk « compromis wat betreft de evenredigheid » verboden is.

    A.1.3. Daarna vergelijkt de verzoekster de uit de bestreden bepalingen voortvloeiende situatie met de situatie die bestond bij de inwerkingtreding van artikel 23 van de Grondwet, en besluit dat als gevolg van de voormelde bepalingen het beschermingsniveau wordt verlaagd. Doordat de toekenning van de maatschappelijke dienstverlening tegelijk in natura en in een centrum - en niet langer in een O.C.M.W. - voortaan verplicht wordt gesteld uitsluitend voor de in artikel 71 van de wet van 2 januari 2001 bedoelde kandidaat-vluchtelingen, leiden de bestreden bepalingen tot een « klaarblijkelijke achteruitgang » in vergelijking met de vroegere situatie, inzonderheid in zoverre het in die vroegere situatie voor die kandidaten mogelijk was de maatschappelijke dienstverlening in contanten te verkrijgen.

    Standpunt van de Ministerraad

    A.2.1. Na te hebben opgemerkt dat de door de verzoekster aangevoerde middelen tot vernietiging uitsluitend artikel 71 van de wet van 2 januari 2001 betreffen - zodat het beroep bijgevolg onontvankelijk moet worden verklaard wat betreft de twee andere bestreden bepalingen van die wet -, stelt de Ministerraad ten aanzien van het eerste middel in eerste instantie dat artikel 71, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de kandidaat-vluchtelingen wier aanvraag al ontvankelijk werd verklaard en de kandidaat-vluchtelingen voor wie dat niet het geval is, zich ertoe beperkt op veralgemenende wijze een onderscheid over te nemen dat reeds werd gemaakt in artikel 54, § 3, van de wet van 15 december 1980, dat voorzag in de aanwijzing van een verplichte plaats van inschrijving uitsluitend voor de kandidaten wier aanvraag nog niet ontvankelijk was verklaard. De situatie van die kandidaten zou dus niet op ongunstige wijze worden gewijzigd, des te meer daar de minister, in uitzonderlijke omstandigheden, kan afwijken van de verplichting in een centrum te zijn ingeschreven. Zo er van discriminatie sprake is, zou die in ieder geval haar oorsprong vinden in dat artikel 54, dat het Hof niet langer vermag te toetsen in het kader van het vernietigingscontentieux.

    A.2.2. De Ministerraad gaat vervolgens in op de grond van de zaak en zet, aan de hand van de parlementaire voorbereiding, de motieven uiteen die de wetgever ertoe hebben gebracht de opvang door centra voor die categorie van vluchtelingen verplicht te stellen : het streven om de O.C.M.W.'s te ontlasten door hun de dienstverlening enkel voor de kandidaat-vluchtelingen wier aanvraag ontvankelijk werd verklaard toe te vertrouwen, en de bescherming van recent in België aangekomen kandidaten tegen een risico van uitbuiting; bovendien wordt verduidelijkt dat die verplichte opvang in de centra niet geldt voor de aanvragen die bij de inwerkingtreding van het bestreden artikel 71 reeds hangende waren.

    Antwoord van de verzoekster

    A.3. Na aan de Ministerraad te hebben tegengeworpen dat het beroep eveneens slaat op artikel 70 van de wet van 2 januari 2001, dat in ieder geval onlosmakelijk verbonden is met artikel 71 van die wet, bevestigt de verzoekster, door uittreksels van haar verzoekschrift te herhalen, dat het eerste middel wel degelijk is afgeleid uit de combinatie van artikel 23 van de Grondwet met de artikelen 10 en 11 ervan. Na te hebben opgemerkt dat de kwalitatieve achteruitgang « door de Ministerraad impliciet en expliciet » zou zijn erkend en dat de schending van het standstill-effect impliceert dat het verschil in behandeling niet kan worden verantwoord in het licht van het gelijkheidsbeginsel, betwist de verzoekster overigens elk van de door de Ministerraad aangevoerde verantwoordingen (cf. A.2). De werkelijke doelstelling van de bestreden bepalingen zou erin bestaan « wetgeving als vogelverschrikker ' » in te voeren « teneinde het aantal asielaanvragen in te dijken ».

    Ten aanzien van het tweede middel

    A.4.1. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 12 en 23 van de Grondwet, artikel 2 van het Vierde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten alsook artikel 8 van voormeld Europees Verdrag.

    Doordat de gevallen waarin de maatschappelijke dienstverlening in natura in een open centrum wordt verleend, worden uitgebreid en doordat de verblijfsduur in dat soort van centrum wordt verlengd, doen de bestreden bepalingen afbreuk aan het bij artikel 23 van de Grondwet beschermde recht op eerbied voor de menselijke waardigheid, alsook aan verscheidene grondrechten waarvan er drie in elk van de drie onderdelen van dat tweede middel worden toegelicht.

    A.4.2. In hoofdorde is de Ministerraad van oordeel dat het tweede middel in zijn geheel genomen onontvankelijk is - aangezien in dat middel niet wordt verduidelijkt met welke categorieën de betrokken kandidaat-vluchtelingen worden vergeleken - en de Ministerraad verzoekt het Hof « de regelmatigheid van de bestreden bepaling te toetsen in het licht van de internationale normen en niet in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ». Vervolgens antwoordt de Ministerraad evenwel, in ondergeschikte orde, op elk van de drie onderdelen van dat...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT