7 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

De wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren reorganiseert de Centrale voor Kredieten aan Particulieren die reeds bestaat in de schoot van de Nationale Bank van België. De Centrale registreert de consumentenkredietovereenkomsten en de hypothecaire kredietovereenkomsten die wanbetalingen kennen.

Naast dit negatief luik dat blijft verder bestaan, richt de wet van 10 augustus 2001 een positief luik in, dat wil zeggen een registratie van alle consumentenkredietovereenkomsten en alle hypothecaire kredietovereenkomsten.

Voorafgaand aan het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst, zullen de kredietgevers de Centrale moeten consulteren, die hen zo een volledige informatie verschaft over het eventueel bestaan van andere reeds gesloten overeenkomsten door de kandidaat-kredietnemer en over eventuele wanbetalingen.

Het ontwerp van koninklijk besluit dat Uw Minister de eer heeft voor te leggen aan Uwe Majesteit, geeft uitvoering aan de bepalingen van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.

Het ontwerp van koninklijk besluit werd aan het advies van de Raad van State aangepast met uitzondering van de opmerkingen betreffende de artikelen 5, § 2 en 8, § 1, 2°, die niet gevolgd werden.

Artikel 1

Artikel 1 bevat de definities. Enerzijds, uit bekommernis voor vereenvoudiging werden de definities van « terugkeer tot de normale uitvoering » en « tenietgaan van de schuld » die voorkwamen in het koninklijk besluit van 20 november 1992 betreffende de registratie door de Nationale Bank van België van wanbetalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet, samengevoegd en geherformuleerd onder de definitie van « regularisatie ».

Anderzijds werd de definitie « regularisatie » verruimd. Het punt c) beoogt de kredietovereenkomsten die het voorwerp uitmaken van een opeisbaarheidstelling van het verschuldigd blijvend saldo met het oog op het nemen van rangorde bij de loonsoverdracht. Inmiddels heeft de kredietnemer de betalingsachterstand aangezuiverd en gaat de kredietgever niet over tot het uitvoeren van maatregelen ter invordering, zoals loonsoverdracht, door te aanvaarden dat de kredietnemer zijn oorspronkelijk overeengekomen periodieke terugbetalingen hervat.

Punt d) voorziet in de regularisatie van de kredietovereenkomst op de einddatum van de aanzuiveringsregeling, zoals bedoeld in de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. Inderdaad, vanaf de beschikking van toelaatbaarheid en tijdens de ganse duur van de aanzuiveringsregeling worden de gegevens van de debetsituatie van de kredietnemer die betrekking hebben op de geregistreerde kredietovereenkomsten bevroren. In de mate dat de kredietnemer de regeling tot het einde heeft gerespecteerd, dient in de regularisatie van de geregistreerde kredietovereenkomst(en) te worden voorzien. Bij ontstentenis daarvan zouden deze overeenkomsten geregistreerd kunnen blijven nadat de bewaringstermijn (twee jaar) van de berichten van de collectieve schuldenregeling is verstreken.

De regularisatie van de kredietovereenkomst waarvoor betalingsfaciliteiten werden toegestaan, is opgenomen onder punt b) .

Ingevolge de adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Begeleidingscomité wordt de definitie « werkdagen » ingevoegd onder punt 4°. Het betreft de definitie die in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichtingen en bescherming van de consument is voorzien.

Artikel 2

Artikel 2, in uitvoering van artikel 3, §§ 1, 1°, 2° en 2 van de wet van 10 augustus 2001, somt de mede te delen gegevens op in geval van een positieve registratie. Grosso modo komen de gevraagde gegevens overeen met de gevraagde gegevens bij betalingsachterstand overeenkomstig artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 20 november 1992.

Betreffende de mededeling van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen van de kredietnemer, stelt de Raad van State vast dat de kredietgever « ... uiteraard over dat nummer dient te mogen beschikken ». In antwoord op deze vaststelling, dient gewezen te worden op de verplichting van de kredietgevers dit identificatienummer te vragen aan elke kandidaat-kredietnemer. Een afwijking werd voorzien in artikel 16 voor de mededeling van kredietovereenkomsten gesloten vóór de inwerkingtreding van dit ontwerp.

Artikel 2, § 2, legt de kredietgever de verplichting op om de overeenstemming na te trekken van de persoonsgegevens van de kredietnemer met deze die voorkomen op zijn identiteitskaart of een gelijkwaardig document. Deze maatregel strekt ertoe sommige bedriegerijen of nalatigheden te vermijden, in het bijzonder bij de kredietovereenkomsten gesloten op afstand. Voor deze laatste zal de kredietgever aan de kredietnemer een fotokopie moeten vragen van zijn identiteitskaart om aan het wettelijk voorschrift te kunnen voldoen. De houder van het bestand van de Centrale kan dus, in geval van niet overeenstemming van de gegevens, ambtshalve overgaan tot de verwijdering of verbetering ervan.

Artikel 3

Artikel 3, genomen in uitvoering van artikel 3, § 2, van de wet van 10 augustus 2001, regelt de termijnen binnen dewelke de kredietgever gegevens inzake een kredietovereenkomst moet mededelen aan de Centrale.

De kredietovereenkomst kan vervroegd worden beëindigd, met name als gevolg van een volledige vervroegde terugbetaling of via het mechanisme van schuldvernieuwing dat er in bestaat de kredietovereenkomst door een andere te vervangen. De opzegging inzake de kredietopeningen maakt het mogelijk om een einde te maken aan een overeenkomst van onbepaalde duur, maar maakt geen vervroegde beëindiging uit. Deze opzegging is pas effectief op het einde van de wettelijke opzeggingstermijn.

Zowel de vervroegde beëindiging van de kredietovereenkomst als de opzegging van de kredietopening moeten medegedeeld worden door de personen bedoeld in artikel 9 van dit ontwerp aangezien deze informatie niet automatisch wordt verkregen. De mededeling moet maar plaatsvinden na de terugbetaling van de verschuldigde sommen.

Artikel 4

Artikel 4, § 1, genomen in uitvoering van artikel 3, § 2, van de wet van 10 augustus 2001, legt de bewaartermijn van de medegedeelde positieve gegevens vast. De termijn van drie maanden en acht werkdagen, na de einddatum van de kredietovereenkomst, stemt overeen met een periode van onzekerheid ten aanzien van de terugbetaling van de laatste drie termijnbetalingen. Teneinde te vermijden dat de kredietnemer uit het bestand zou worden gelicht en er, desgevallend, opnieuw zou worden in opgenomen, is het aangewezen om te voorzien in een overgangsperiode. Bovendien is het wenselijk om, in het raam van de strijd tegen de overmatige schuldenlast, te vermijden dat een consument een nieuw krediet zou bekomen terwijl hij bijvoorbeeld ten aanzien van de laatste termijnbetaling opgezadeld zou zitten met een betalingsachterstand, dewelke nog niet geregistreerd werd.

Het spreekt voor zich dat inzake de mededeling bedoeld in artikel 3, tweede lid, de gegevens worden geschrapt op de datum van deze mededeling, als de kredietnemer zijn volledige schuld heeft terugbetaald.

Artikel 4, § 2, tweede lid, bepaalt dat de registratie wordt verlengd wanneer er wanbetaling is. Vanzelfsprekend wordt enkel de registratie van de kredietovereenkomst behouden waarvoor er een wanbetaling werd medegedeeld en niet de overeenkomstig § 1 van dit artikel reeds terugbetaalde kredietovereenkomsten.

Artikel 5

Artikel 5, in uitvoering van artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 10 augustus 2001, bepaalt de registratiecriteria van de wanbetalingen. Het betreft hoofdzakelijk criteria zoals vastgesteld bij het koninklijk besluit van 20 november 1992. Het criterium van de onderbreking van de geldopnemingen inzake de materie van kredietopeningen werd niet weerhouden. Inderdaad, krachtens artikel 59, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, heeft de kredietgever de mogelijkheid om de geldopnemingen te onderbreken wanneer hij over inlichtingen beschikt waaruit hij kan afleiden dat de consument niet langer in staat zal zijn om zijn verplichtingen na te komen, en dit zonder dat er sprake is van wanbetaling. Zodoende, stelt men in de praktijk vast dat bijvoorbeeld de kredietgever gebruik maakt van deze mogelijkheid in geval van verlies van werk, ziekte of echtscheiding van de kredietnemer. Dit criterium is dus niet afdoende zolang er geen wanbetaling bestaat. En indien er zich een wanbetaling voordoet, wordt deze geregistreerd overeenkomstig de criteria van § 1, 2°, van dit artikel. In dat opzicht moet het geschrift in fine worden onderscheiden van het maandoverzicht bedoeld in artikel 59, § 1, van de wet van 12 juni 1991.

Artikel 5, § 2, stelt een bedrag hoger dan 25 euro, het minimumbedrag vanaf dewelke een eerste registratie van een wanbetaling moet worden uitgevoerd, vast.

De opmerking van de Raad van State om deze bepaling als een afzonderlijk criterium te integreren in de opsomming van criteria die in artikel 5, § 1 voorkomt, werd niet gevolgd. Immers, de regeling opgenomen in § 2 betreft geen afzonderlijk criterium maar een gemeenschappelijk criterium voor de verschillende vormen van kredietovereenkomsten.

Artikel 6

Artikel 6, genomen in uitvoering van artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 10 augustus 2001, bepaalt de mede te delen gegevens ingevolge de registratie van een wanbetaling.

Artikel 7

In artikel 7, genomen in uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de wet van 10 augustus 2001, werd de termijn van vijftien dagen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 20 november 1992 teruggebracht tot acht werkdagen. Het is inderdaad onontbeerlijk dat de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT