Koninklijk besluit betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie, de sociale promotie en de promotie op diploma naar een hogere personeelscategorie, de 7 novembre 2013

TITEL 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit:

  1. wordt verstaan onder:

    1. "de wet van 28 februari 2007": de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;

    2. "sociale promotie": de opname bedoeld in artikel 114 van de wet van 28 februari 2007;

    3. "overgang": de opname bedoeld in artikel 115 van de wet van 28 februari 2007;

    4. "promotie op diploma": de opname bedoeld in artikel 116 van de wet van 28 februari 2007;

    5. "de minister": de minister van Landsverdediging;

    6. "de DGHR": de directeur-generaal human resources;

    7. "krijgsmachtdeel": de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten;

  2. wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.

    § 2. Voor de verschillende overgangen, promoties op diploma en sociale promoties bepaalt de minister jaarlijks, per vakrichting en per taalstelsel, het aantal kandidaten, dat kan worden aanvaard. Daarbij specificeert hij de bijzonderheden van de vacatures die een gevolg hebben op de selectie.

    De minister kan het aantal kandidaten dat kan worden aanvaard evenwel per krijgsmachtdeel bepalen.

    De DGHR of de overheid die hij hiertoe aanwijst, bepaalt, binnen de grenzen van de opengestelde plaatsen, de overdracht van niet bezette plaatsen, binnen eenzelfde wedstrijd voor de overgang, de promotie op diploma of de sociale promotie.

    De DGHR of de overheid die hij aanwijst bepaalt, per wedstrijd, de prioriteit die zal worden toegepast bij de toewijzing van de opengestelde plaatsen wanneer eenzelfde deelnemer aan de toelatingsvoorwaarden voldoet voor verschillende sessies van overgang, promotie op diploma of sociale promotie.

    § 3. De resultaten behaald voor de psychotechnische proeven afgelegd in het kader van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen zijn geldig voor de kandidaten bedoeld in onderhavig besluit.

    De bepalingen hernomen in de artikelen 26, §§ 1 en 3, en 27bis, § 2, 3°, van hetzelfde besluit zijn eveneens van toepassing voor de psychotechnische proeven afgelegd in het kader van de overgang, de sociale promotie of de promotie op diploma.

    § 4. Voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van dit besluit, zijn de volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 2013 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader van toepassing op de kandidaten die een vorming ontvangen met het oog op hun overgang, promotie op diploma of sociale promotie :

  3. de vrijstelling van vormingsgedeelten of cursussen bedoeld in artikel 19;

  4. het uitstel bedoeld in de artikelen 20 en 21;

  5. de voortzetting van de vorming bedoeld in het artikel 40;

  6. het regime van de kandidaten bedoeld in de artikelen 23 tot 26, waarbij het peterschap evenwel wordt beperkt tot de kandidaten van de sociale promotie en de promotie op diploma;

  7. de beoordeling van de kandidaten bedoeld in de artikelen 27 tot 29;

  8. de samenstelling, de procedure en de mogelijke beslissingen van, naargelang het geval, de deliberatie- of de evaluatiecommissie, bedoeld in de artikelen 30 tot 36.

    De beslissing van de deliberatiecommissie waarbij een kandidaat de vorming mag herbeginnen en aangehecht mag worden aan de volgende promotie, bij een onvoldoende beoordeling van zijn professionele hoedanigheden is evenwel niet toepasselijk.

    § 5. De kandidaat die niet slaagt in de vorming met het oog op zijn overgang, promotie op diploma of sociale promotie wegens onvoldoende professionele of karakteriële hoedanigheden, kan zich ten vroegste de derde sessie volgend op de mislukking opnieuw kandidaat stellen met het oog op dezelfde overgang, sociale promotie of promotie op diploma, onverminderd de toepassing van de leeftijdslimieten bepaald in dit besluit.

    Art. 2. Voor de kandidaten van de overgang, de promotie op diploma en de sociale promotie, wordt een selectiecomité opgericht dat ermee belast is de waarde van de kandidaat te beoordelen en de kandidaten te rangschikken.

    Het selectiecomité wordt voorgezeten door een hoofdofficier.

    Naast de voorzitter, bestaat het bovendien uit volgende leden :

  9. twee officieren hoger in graad dan de te beoordelen kandidaten, waarvan een hoofdofficier;

  10. een officier, met adviserende stem, hoger in graad dan de te beoordelen kandidaten, belast met de voordracht van de kandidaturen;

  11. een officier of een hoofdonderofficier, zonder stemrecht, die de functie van secretaris vervult.

    De voorzitter en de leden worden aangewezen door de DGHR of de overheid die hij aanwijst.

    TITEL 2. - De promotie op diploma en de overgang binnen dezelfde personeelscategorie

    HOOFDSTUK 1. - De promotie op diploma van de beroepsvrijwilliger naar beroepsonderofficier van niveau B

    Art. 3. Met het oog op zijn promotie op diploma kan de beroepsvrijwilliger aanvaard worden als kandidaat-beroepsonderofficier van niveau B door de minister wanneer hij aan de volgende voorwaarden voldoet :

  12. niet meer dan vier keer afgewezen zijn met het oog op zijn opname in de hoedanigheid van beroepsonderofficier van niveau B omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in 2° tot 8° ;

  13. de leeftijd van 45 jaar niet bereikt hebben op 31 december van het jaar van zijn aanvaarding;

  14. geslaagd zijn voor de militaire tests van lichamelijke geschiktheid, volgens de criteria bepaald door de minister;

  15. voor de vrijwilliger die voor een functie bij de marine solliciteert, medisch geschikt zijn voor dienst op zee;

  16. houder zijn van een bachelor of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift vóór de afsluitingsdatum van de inschrijvingen voor de promotie op diploma;

  17. geslaagd zijn voor het examen bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of van dit examen vrijgesteld zijn volgens de bepalingen van artikel 8, § 2, van dezelfde wet;

  18. niet afgewezen worden door de DGHR of de overheid die hij aanwijst;

  19. batig gerangschikt worden bij de overgangsproef bedoeld in artikel 117, eerste lid, 4°, van de wet van 28 februari 2007, binnen de grenzen van het aantal opengestelde plaatsen.

    Overeenkomstig het eerste lid, 7°, kan de DGHR, of de autoriteit die hij aanwijst, een kandidatuur afwijzen op basis van het persoonlijk dossier van de betrokken militair. Het geheel van de beoordelingselementen die in beschouwing kunnen worden genomen wordt bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

    De overgangsproef bedoeld in het eerste lid, 8°, omvat psychotechnische proeven en de beoordeling van de waarde van de kandidaat door het selectiecomité bedoeld in artikel 2.

    Art. 4. De korpscommandant brengt een advies uit over de wijze van dienen en de geschiktheid om dienst te doen in de categorie van de beroepsonderofficieren van niveau B van de beroepsvrijwilliger die zich kandidaat stelt en aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, voldoet.

    Het advies wordt uitgedrukt door de beoordeling "Gunstig" of "Ongunstig". De beoordeling "Gunstig" wordt aangevuld met één der volgende vermeldingen : uitstekend, zeer goed, goed, tamelijk goed.

    Elk advies moet met redenen omkleed zijn en aan de betrokkene worden betekend. Deze kan binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving een verweerschrift indienen bij de korpscommandant tegen de beoordeling of de vermelding bedoeld in het tweede lid. Naar aanleiding van het verweerschrift kan deze laatste zijn advies of de eraan verbonden vermelding wijzigen. De korpscommandant stelt betrokken militair in kennis indien hij desbetreffende beoordeling of vermelding wijzigt of bevestigt.

    Het advies wordt aan de DGHR overgemaakt, langs de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid. Elke beoordeling in ongunstige zin uitgebracht door deze overheid, wordt aan de betrokkene betekend vooraleer ze wordt toegezonden aan de DGHR, eventueel vergezeld van een verweerschrift ingediend binnen de vijf werkdagen volgend op de kennisgeving. De DGHR of de overheid die hij aanwijst, aanvaardt of verwerpt de kandidatuur. De beslissing wordt aan de betrokkene betekend.

    Art. 5. De beroepsvrijwilliger legt psychotechnische proeven af. Deze proeven hebben tot doel te beoordelen of de betrokkene de vereiste karakteriële hoedanigheden en het vereiste intellectueel potentieel bezit.

    De nadere uitvoeringsregels betreffende de psychotechnische proeven worden bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

    Art. 6. Voor het opmaken van de rangschikking houdt het selectiecomité rekening met :

  20. het resultaat van de psychotechnische proeven bedoeld in artikel 5, berekend op 20 punten;

  21. de waarde van de kandidaat, beoordeeld door het selectiecomité op grond van de krachtens artikel 4 uitgebrachte adviezen en van de inhoud van zijn persoonlijk dossier, berekend op 80 punten, overeenkomstig de procedure bepaald in een reglement uitgevaardigd door de minister.

    De kandidaat die niet ten minste de helft van de punten behaalt voor de beoordeling van zijn waarde, wordt evenwel niet gerangschikt.

    Het selectiecomité weerhoudt de kandidaten met inachtneming van de opgestelde rangschikking en van het aantal beschikbare plaatsen per vakrichting, per taalstelsel en, naargelang het geval, per krijgsmachtdeel.

    Indien twee kandidaten hetzelfde puntentotaal behalen, wordt voorrang gegeven :

  22. aan de kandidaat met de hoogste graad;

  23. bij gelijke graad, aan deze met de meeste anciënniteit in de graad;

  24. bij gelijke graad en anciënniteit, aan diegene waarvan de kandidatuur het grootst aantal keren afgewezen werd;

  25. bij gelijke graad, bij gelijke anciënniteit en bij hetzelfde aantal afwijzingen, aan de oudste.

    De niet-rangschikking of de al dan niet batige rangschikking bij de overgangsproef wordt aan de kandidaat...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT