Ministerieel besluit over de organisatie van de calls voor het jaar 2023 voor de ondersteuning van nuttige groene warmte, de ondersteuning van restwarmte en energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, de 2 mars 2023

Artikel 1. De eerste call voor 2023 voor nuttige-groenewarmte-installaties, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling wordt opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 14 maart 2023 tot en met 27 maart 2023.

De tweede call voor 2023 voor nuttige-groenewarmte-installaties, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling wordt opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 12 september 2023 tot en met 25 september 2023.

Art. 2. Het totale bedrag voor de calls 2023 voor nuttige-groenewarmte-installaties, voor installaties voor de benutting van restwarmte, voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling bedraagt 20 miljoen euro, waarvan 10 miljoen euro uit het Energiefonds en 10 miljoen euro uit de reguliere kredieten van het beleidsveld Energie.

Art. 3. Het maximale steunbedrag voor de eerste call in 2023 bedraagt in totaal 10 miljoen euro. Het maximale steunbedrag voor de tweede call in 2023 bedraagt 10 miljoen euro vermeerderd met het resterende bedrag uit de eerste call in 2023.

Art. 4. Voor de toekenning van steun aan nuttige-groenewarmte-installaties komen volgende technologieën in aanmerking:

  1. de productie van nuttige groene warmte uit een organisch-biologische stof met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth, conform artikel 7.4.1, § 1, derde lid, 1° van het Energiebesluit van 19 november 2010. De nageschakelde technieken voor rookgaszuivering bij installaties met een vermogen tussen 300 kWth en 1 MWth komen niet in aanmerking voor steun;

  2. grootschalige zonneboilers met een apertuuroppervlakte van meer dan 425 m2 waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren waarbij de transparante isolerende laag, niet zijnde beglazing van serres, een geïntegreerd geheel vormt met de collector, met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;

  3. boorgat-energie-opslag met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;

  4. koude-warmteopslag met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;

  5. grootschalige centrale warmtepompen met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth en een minimale energie-efficiëntie zoals vermeld in bijlage 2 bij het ministerieel besluit van 21 december 2020 tot vaststelling van de nadere regels, technische vereisten en hoogten van de premies, trajectbegeleidingen en collectieve renovatieprojecten, vermeld in artikel 6.4.1/1, artikel 6.4.1/1/1, artikel 6.4.1/1/2, artikel 6.4.1/1/3, artikel 6.4.1/1/4, artikel 6.4.1/4, artikel 6.4.1/5, artikel 6.4.1/9 en artikel 6.4.1/9/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010;

  6. water-waterwarmtepompen waarbij de verdamper warmte opneemt uit energie-efficiënte stadsverwarming met een ontwerptoevoertemperatuur aan productiezijde van de energie-efficiënte stadsverwarming van minder dan 70° C, op voorwaarde dat de water-waterwarmtepompen en energie-efficiënte stadsverwarming in dezelfde steunaanvraag worden ingediend;

  7. de productie van nuttige groene warmte uit geconcentreerd zonlicht (CST) met een apertuuroppervlakte van meer dan 600 m2 en een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;

  8. de productie van nuttige groene warmte uit riothermie met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth;

  9. de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MWth, zoals vermeld in artikel 7.4.1, § 1, derde lid, 2° van het Energiebesluit van 19 november 2010.

    Art. 5. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en hiervoor groenestroomcertificaten zijn toegekend of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, tweede lid, 2° van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig elektriciteit op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties of installaties voor de benutting van restwarmte komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.

    Het VEKA bepaalt bij elke ingediende steunaanvraag welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 groenestroomcertificaten werden, worden, zullen worden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT