Koninklijk besluit waarbij aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een opdracht wordt toevertrouwd overeenkomstig artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen, de 2 avril 2021

Artikel 1. § 1. Met toepassing van artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen wordt de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij ermee belast met de opdracht om zelf een gespecialiseerde dochtervennootschap op te richten in de zin van de artikelen 2, § 3, en 2ter, eerste en tweede lid, van dezelfde wet en die tot doel zal hebben die in § 2 van dit artikel bepaalde opdrachten uit te voeren.

Overeenkomstig artikel 2ter van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen heeft de gespecialiseerde dochtervennootschap de vorm van een naamloze vennootschap. Zij wordt "Relaunch for the Future" genoemd.

§ 2. De gespecialiseerde dochtervennootschap heeft tot doel het economisch overheidsinitiatief te bevorderen en tot de tenuitvoerlegging van de industriële politiek van de Staat bij te dragen door het rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoeren van, op basis van een geïndividualiseerde analyse en in functie van de behoeften en de beschikbare middelen:

(i) in voorkomend geval samen met de gewestelijke investeringsmaatschappijen door tussenkomst van de investeringsvehikels die door hen zouden worden gecreëerd, en in voorkomend geval naast institutionele en/of privé-investeerders, rechtstreeks of onrechtstreeks (bijvoorbeeld door het optreden van investeringsvehikels of instellingen voor collectieve belegging) investeringen in overeenstemming met § 5 van dit artikel in vennootschappen die de in § 3 van dit artikel bedoelde kenmerken hebben;

(ii) in voorkomend geval naast institutionele en/of privé-investeerders, en in voorkomend geval samen met de gewestelijke investeringsmaatschappijen, rechtstreeks of onrechtstreeks (bijvoorbeeld door het optreden van investeringsvehikels of instellingen voor collectieve belegging) investeringen in overeenstemming met § 5 van dit artikel in vennootschappen die de in § 4 van dit artikel bedoelde kenmerken hebben.

§ 3. De vennootschappen waarin de gespecialiseerde dochtervennootschap rechtsreeks of onrechtstreeks kan investeren onder het doel bedoeld in § 2 (i) van dit artikel zijn deze, cumulatief (i) die zich vóór de crisis die is veroorzaakt door de verspreiding van het coronavirus COVID-19 niet in een situatie van grote financiële moeilijkheden bevonden en op 31 december 2019 een positief eigen vermogen hadden, (ii) waarvan de activiteit rechtstreeks of onrechtstreeks structureel is beïnvloed door deze crisis en die in staat zijn een geloofwaardig nieuw bedrijfsplan te presenteren waaruit blijkt dat de vennootschap nog steeds levensvatbaar is, (iii) die op het moment van de investering meer dan 5 (vijf) VTE in dienst hebben, en (iv) die in hun businessmodel de transformatie van de economie integreren.

§ 4. De vennootschappen waarin de gespecialiseerde dochtervennootschap rechtsreeks of onrechtstreeks kan investeren onder het doel bedoeld in § 2 (ii) van dit artikel zijn die waarvan het businessmodel, naast een financieel rendement, een belangrijke contributie tot de transitie op het vlak van mobiliteit, inclusie, productiviteit en/of digitalisering aantoont.

§ 5. De investeringen die door de gespecialiseerde dochtervennootschap kunnen worden uitgevoerd (i) zijn bedoeld om te voorzien in de kapitaalbehoeften op lange termijn, (ii) moeten, voor wat het doel bedoeld in § 2 (i) van dit artikel betreft, vóór 31 december 2021 worden gedaan, en (iii) nemen in wezen de vorm aan van (a) een inbreng in het kapitaal of het eigen vermogen, in ruil voor aandelen met of zonder stemrecht; (b) een lening, al dan niet achtergesteld, of met kenmerken die verband houden met de financiële situatie van de debiteur, converteerbaar, omwisselbaar of met inschrijvingsrechten; (c) een lening in verband met de verwerving van een aandelenbelang; (d) een verwerving van aandelen; of (e) investering in instellingen voor collectieve belegging of deelneming aan de oprichting ervan. De gespecialiseerde dochtervennootschap kan aan deze investeringen alle soorten zekerheden of garanties verbinden.

§ 6. Parallel aan deze gedelegeerde opdracht en overeenkomstig artikel 2, § 2 van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen kan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij met eigen vermogen en zonder afbreuk te doen aan in voorkomend geval gedelegeerde opdrachten die haar zouden worden toevertrouwd, investeren in de in § 3 en § 4 van dit artikel bedoelde vennootschappen naast de gespecialiseerde dochtervennootschap.

Art. 2. De opdracht die door dit besluit aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij wordt toevertrouwd, wordt door deze laatste in eigen naam maar voor rekening van de Staat uitgevoerd.

Art. 3. De Staat stelt aan de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij de noodzakelijke fondsen ter beschikking voor de gedelegeerde opdracht, voor een bedrag van maximum 500 (vijf honderd) miljoen euro, met inbegrip van

(i) een bedrag van maximum 250 (tweehonderdvijftig) miljoen euro voor investeringen die door de gespecialiseerde dochtervennootschap onder het doel bedoeld in artikel 1, § 2 (i) van dit besluit die tot 31 december 2021 kunnen worden gedaan, dat zelf een bedrag van maximum 150 (honderdvijftig) miljoen euro omvat dat kan worden geïnvesteerd in initiatieven van de gewestelijke investeringsvehikels bedoeld in artikel 1, § 2 (i) van dit besluit, waarbij het saldo kan geïnvesteerd worden in een investeringsvehikel of een instelling voor collectieve belegging gericht op initiatieven op federaal niveau; en

(ii) het saldo voor investeringen die door de gespecialiseerde dochtervennootschap onder het doel bedoeld in artikel 1, § 2 (ii) van dit besluit.

Na 31 december 2021 mogen de bedragen die niet door de gespecialiseerde dochtervennootschap zijn vastgelegd in het kader van het doel bedoeld in artikel 1, § 2, (i) van dit besluit of die zullen zijn terugbetaald door de investeringsvehikels of vennootschappen waarin de gespecialiseerde dochtervennootschap in datzelfde kader zal hebben geïnvesteerd, door de gespecialiseerde dochtervennootschap worden gebruikt voor de investeringen die in het kader van het doel bedoelde in artikel 1, § 2, (ii) van dit besluit zullen worden gedaan.

Art. 4. De Minister bevoegd voor Financiën is belast met het sluiten van een overeenkomst tot delegatie van een opdracht met de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij waarin haar betrekkingen met de Staat in het kader van de uitvoering van dit besluit worden gespecificeerd.

De Minister bevoegd voor Financiën en de Staatssecretaris voor Relance en Strategische Investeringen, zijn belast met, in overeenstemming van artikel 2ter, derde lid, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen, het bepalen van de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur alsook de bevoegdheden van de regeringscommissarissen van de gespecialiseerde dochtervennootschap.

Art. 5. De Minister bevoegd voor Financiën is ook belast met de uitvoering van dit besluit.

Handtekening

Gegeven te Brussel, 2 april 2021.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Financiën,

V. VAN PETEGHEM

Aanhef

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen, artikel 2, § 3, vervangen bij de wet van 4 augustus 1978 en gewijzigd bij de wetten van 26 augustus 2006 en 25 april 2014;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 januari 2021;

Gelet op het akkoord van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 28 januari 2021;

Gelet op advies nr. 68.795/1 van de Raad van State, gegeven op 4 maart 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse van 19 maart 2021 overeenkomstig de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Overwegende op de eerste plaats de impact van de verspreiding van het coronavirus COVID-19 op het Belgische economische systeem en de crisis die het veroorzaakt;

Overwegende ook de impact van de door de autoriteiten genomen maatregelen met betrekking tot de verspreiding van het coronavirus COVID-19;

Overwegende in het bijzonder de impact op de financiële situatie van veel ondernemingen;

Overwegende dat, naast de reeds genomen fiscale en sociale maatregelen en de door de federale Staat en de Gewesten ingevoerde systemen om de liquiditeit van deze ondernemingen...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT