Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, 35, 46, 60, 64, 66 en 68 en de invoering van een artikel 67bis in het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, de 16 mars 2023

Artikel 1. Artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wordt aangevuld met de volgende zin :

"Wat de toepassing betreft van de artikelen betreffende de overdracht van vakantie, laat de overdracht van vakantie de definities van de begrippen "vakantiedienstjaar" en "vakantiejaar" onverlet.".

Art. 2. In artikel 35, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 mei 2004, wordt het enig lid aangevuld met de woorden ", behalve in de gevallen van de overdracht voorzien bij artikel 64, 1°/1.".

Art. 3. Artikel 46, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juni 2012, wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende:

"8° het aantal overgedragen vakantiedagen krachtens artikel 64, 1°/1.".

Art. 4. In artikel 60 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 augustus 2013, aangevuld met de woorden ", behalve in de gevallen van de overdracht voorzien bij artikel 64, 1°/1.".

Art. 5. In artikel 64 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 augustus 2013, wordt de bepaling onder 1°/1 ingevoegd, luidende :

"1°/1 onverminderd de bepaling onder 1°, moet de nog op te nemen vakantie ingevolge één der oorzaken van de schorsingen voorzien in de artikelen 16, 1°, 2°, 3°, 4°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°, worden opgenomen in de vierentwintig maanden die volgen op het einde van het vakantiejaar waarop deze nog te nemen vakantiedagen betrekking hebben;".

Art. 6. Artikel 66 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, wordt vervangen als volgt :

"Art. 66. Onverminderd de bepalingen van artikel 68, 2°, de werknemer, die in de onmogelijkheid verkeert zijn vakantie te nemen om één der redenen vermeld:

  1. in de artikelen 16, 5° tot en met 10°, 12° en 16°, en 41, 5° tot en met 10°, 12° en 14°, behoudt zijn recht, zelfs in geval van collectieve vakantie, op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de twaalf maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen;

  2. in de artikelen 16, 1°, 2°, 3°, 4°, 15°, 18°, 19°, 22° en 24°, en 41, 1°, 2°, 3°, 4°, 13°, 15°, 16°, 21° en 23°, behoudt zijn recht, zelfs in geval van collectieve vakantie, op de vakantiedagen tot bij het verstrijken van de vierentwintig maanden die volgen tot op het einde het vakantiejaar waarop deze nog op te nemen vakantiedagen betrekking hebben;".

    Art. 7. In hetzelfde besluit, wordt een artikel 67bis ingevoegd, luidende :

    "Art. 67bis. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing wanneer, op het einde van het vakantiejaar, de bediende zich in de onmogelijkheid bevindt om zijn vakantie te nemen in de gevallen voorzien bij het artikel 64, 1°/1.

    De werkgever dient de bediende, ten laatste op 31 december van het vakantiejaar, het vakantiegeld met betrekking tot de nog binnen de vierentwintig maanden op te nemen vakantiedagen te betalen, zoals bepaald in artikel 67, tweede lid.".

    Art. 8. In artikel 68 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT