Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 26 en 84/1 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 `tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State', de 26 avril 2021

Artikel 1. Artikel 26 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 `tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State', waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende:

" § 2. De kamer kan bij de ingereedheidbrenging van de zaak en behoudens bezwaar van het aangewezen lid van het auditoraat bij een beschikking aan de partijen voorstellen dat de zaak die in staat van wijzen is niet op een terechtzitting wordt behandeld, tenzij één van de partijen binnen een termijn van vijftien dagen om een behandeling op een terechtzitting verzoekt. Behoudens zulk verzoek wordt het debat gesloten en wordt de zaak in beraad genomen op de datum die de kamer in die beschikking bepaalt. Als binnen de gestelde termijn ten minste één van de partijen daarom verzoekt, worden de partijen gehoord op de terechtzitting. Een partij die geen verzoek daartoe indient, wordt verondersteld akkoord te gaan met het voorstel.

De beschikking maakt melding van dit artikel en wijst uitdrukkelijk op de gevolgen bij stilzitten van de partijen.

De kamer beslist ambtshalve, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat of van één van de partijen, dat de zaak toch ter terechtzitting wordt opgeroepen wanneer een nieuw en ter zake dienend gegeven een tegensprekelijk mondeling debat verantwoordt."

Art. 2. In artikel 84/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 28 maart 2014, wordt na de woorden "ten laatste vijf dagen vóór de zitting" de zinsnede "of vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 26, § 2, eerste lid" ingevoegd.

Art. 3. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Handtekening

Gegeven te Brussel, 26 april 2021.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing,

  1. VERLINDEN

    Aanhef

    FILIP, Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

    Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 30, § 1, eerste en tweede lid, vervangen bij de wetten van 4 augustus 1996 en 20 januari 2014 en gewijzigd bij de wetten van 18 april 2000, 6 januari 2014, 20 januari 2014, 10 april 2014 en 26 december 2015;

    Gelet op het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 `tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State';

    Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 12 november 2020;

    Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 17 november 2020;

    Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 `houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging';

    Gelet op advies 68.438/AV van de Raad van State, gegeven op 4 februari 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

    Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Verslag aan de Koning

    VERSLAG AAN DE KONING

    Sire,

    Het ontwerp van koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, beoogt de rechtspleging bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aan te vullen met een structurele regeling om zaken af te handelen zonder openbare terechtzitting. De huidige gezondheidscrisis leert dat een permanente rechtsgrond hiervoor wenselijk is, niet enkel in het geval van uitzonderlijke omstandigheden maar ook als aanvullend beleidsinstrument om de werking van de Raad van State te optimaliseren.

    De procedure bij de Raad van State is nu reeds in beginsel schriftelijk, zoals artikel 22 RvS-Wet bepaalt:

    "De behandeling geschiedt schriftelijk.

    De afdeling kan echter partijen oproepen en horen."

    Artikel 30, § 1, tweede lid, RvS-Wet laat toe de gevallen te bepalen "waarin de partijen of hun advocaten gezamenlijk kunnen besluiten dat de zaak niet in openbare terechtzitting moet worden behandeld".

    Thans is die mogelijkheid om een zaak louter schriftelijk te behandelen luidens artikel 26, eerste lid, van het algemeen procedurereglement tot slechts enkele gevallen beperkt en zelfs voor die uitzonderlijke gevallen aan een vrij logge procedure onderworpen:

    "Binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de laatste memories kunnen de partijen, wanneer geen enkele laatste memorie werd ingediend, in een gezamenlijke verklaring, beslissen dat de zaak niet op een terechtzitting dient te worden behandeld, indien in het beroep tot nietigverklaring het verslag zonder voorbehoud tot verwerping of tot nietigverklaring besluit en indien in dat verslag evenmin verzocht wordt om nadere inlichtingen of uitleg."

    Het mag niet verrassen dat van die mogelijkheid sedert de invoering ervan bij koninklijk besluit van 25 april 2007 geen gebruik wordt gemaakt. Artikel 30, § 1, tweede lid, RvS-Wet en deze uitvoeringsbepaling zijn dus dode letter gebleven.

    Niettemin zijn er goede redenen om in een ruimere mogelijkheid te voorzien voor de afhandeling van zaken zonder terechtzitting, mits hierbij de rechten van de partijen gevrijwaard blijven.

    De recente ervaring met het coronavirus illustreert de wenselijkheid voor de Raad van State om zich in bijzondere omstandigheden zo te kunnen organiseren dat een reductie in het aantal terechtzittingen geen weerslag heeft op de gemiddelde doorlooptijd van de zaken. De coronapandemie toont aan dat het voor de Raad van State van belang is om als rechtscollege soepel in te spelen op onverwachte crisissituaties die het klassieke verloop van de rechtspleging doorkruisen. Een meer permanente regeling ondervangt problemen waarbij de organisatie van fysieke terechtzittingen problematischer wordt. Bovendien zal nog enige tijd bijzondere aandacht moeten worden besteed aan het veilig verloop van terechtzittingen, waardoor minder zaken dan gebruikelijk op terechtzitting kunnen worden gebracht. Indien naast de fysieke terechtzittingen ook de afhandeling van zaken zonder terechtzitting mogelijk blijft, kan deze regeling vermijden dat de Raad van State aanziet tegen een groeiende achterstand louter en alleen omdat de capaciteit ontbreekt om alle zaken binnen redelijke termijn met een mondeling debat te behandelen.

    Bovendien is een permanente en structurele regeling, nog los van pandemiesituaties, zinvol als bijdrage tot het onder controle houden van de doorlooptijden van dossiers en het inperken van gerechtelijke achterstand. Om die reden is het passend om terechtzittingen te vermijden in die gevallen waar zowel de rechter als alle partijen het erover eens zijn dat alle argumenten in de geschriften zijn uiteengezet en geen mondelinge herhaling of toelichting meer behoeven. Ook los van de coronaperikelen is het dus wenselijk om in een facultatief, versneld systeem van schriftelijke afhandeling te voorzien, wanneer de hoorzitting helemaal niet gerechtvaardigd lijkt. Naast de situaties waarin de oplossing voor de hand ligt (afstand van geding, intrekking, ...), gaat het om dossiers waar alles reeds in de schriftelijke procedure in woord en wederwoord werd uitgeschreven en desnoods in de laatste memories nogmaals op een rijtje werd gezet in het licht van het auditoraatsverslag. Het gaat erom situaties te vermijden waar advocaten zich op de terechtzitting terecht beperken tot een verwijzing naar de stukken. In die zaken nog de diensten van de griffie inspannen om een terechtzitting te organiseren en de tijd vragen van advocaten en magistraten op die terechtzitting is eigenlijk een maatschappelijke verspilling.

    Deze tekst is geïnspireerd aan, eensdeels, artikel 90 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof en de praktijken in dat Hof en, anderdeels, de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van het coronavolmachtenbesluit (bijzonderemachtenbesluit nr. 12 van 21 april 2020 `met betrekking tot de verlenging van de termijnen van de rechtspleging voor de Raad van State en de schriftelijke behandeling van de zaken').

    Artikel 3 van het bijzonderemachtenbesluit nr. 12 liet toe om een beroep zonder openbare terechtzitting te behandelen "wanneer alle partijen daarom verzoeken of daarmee akkoord gaan". De ervaring met dit besluit (en met artikel 26 APR) leert dat een gezamenlijk verzoek van alle partijen illusoir is. Omgekeerd is in een overgroot aantal dossiers waarin het initiatief uitging van de betrokken kamer, door de partijen positief gereageerd. Voor de toepassing van deze bijzonderemachtenbepaling werd overheen alle kamers een uniforme methode afgesproken: de griffier deelde aan de partijen mee dat de (waarnemend) kamervoorzitter heeft beslist om de voormelde zaak te behandelen zonder openbare terechtzitting, voor zover alle partijen daarmee akkoord gaan. De partijen worden vervolgens uitgenodigd om hun standpunt daarover per e-mail mee te delen tegen een bepaalde datum. Zonder antwoord van de partijen of zonder unaniem akkoord van de partijen, werd de zaak niet volgens deze louter schriftelijke procedure behandeld.

    Het systeem bij het Grondwettelijk Hof is hiermee enigszins vergelijkbaar, zonder helemaal identiek te zijn. Artikel 90 van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof laat dit Hof toe om autonoom te beslissen "of er een terechtzitting wordt gehouden". In de praktijk zal het Grondwettelijk Hof in voorkomend geval aan de partijen meedelen dat een terechtzitting voor het Hof niet nodig is en tegelijk de partijen de mogelijkheid bieden om zelf toch een openbare terechtzitting te vragen.

    Het is in de eerste plaats de kamer (voltallig, of alleenzetelend in de gevallen door of krachtens de wet bepaald) die bij de ingereedheidbrenging van de zaak op zicht van de stukken oordeelt of de schriftelijke procedure volstaat. Aangezien luidens artikel 30, § 1, vierde lid, RvS-Wet geen advies van de auditeur wordt gegeven...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT