Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle aard voor de kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, de 7 décembre 2018

Artikel 1. In artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92, vervangen bij het koninklijk besluit van 18 februari 1994 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 april 1995, 13 juli 2001 en 23 februari 2012, worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt:

"Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/90 van het kadastrale inkomen van ongebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan.

Voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan wordt het voordeel forfaitair vastgesteld op 100/60 van het kadastrale inkomen, vermenigvuldigd met 2.".

Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de vanaf 1 januari 2019 betaalde of toegekende voordelen.

Art. 3. De minister die bevoegd is voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Handtekening

Gegeven te Brussel, 7 december 2018.

FILIP

Van Koningswege :

De Minister van Financiën,

J. VAN OVERTVELDT

Aanhef

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 36, § 1, tweede lid;

Gelet op het KB/WIB 92;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 september 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 23 oktober 2018;

Gelet op het advies nr. 64.538/3 van de Raad van State, gegeven op 27 november 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Financiën,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Verslag aan de Koning

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Ik heb de eer aan Uwe Majesteit een besluit ter ondertekening voor te leggen, dat tot doel heeft artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 te wijzigen.

Deze wijziging heeft tot doel de regelgeving in overeenstemming te brengen met de arresten van het Hof van Beroep te Gent van 24 mei 2016 en van 20 februari 2018. Overeenkomstig de huidige regelgeving is het voordeel van alle aard voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een woning hoger wanneer het ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoon dan wanneer het ter beschikking wordt gesteld door een natuurlijke persoon. Het Gentse Hof vindt dit onderscheid onverantwoord en bovendien ongrondwettelijk wegens de schending van het gelijkheidsbeginsel

De administratie heeft hogervermelde arresten aan een grondige juridische analyse onderworpen om na te gaan enerzijds of er technische argumenten voorhanden waren om alsnog het onderscheid te verantwoorden tussen een voordeel toegekend door een natuurlijk persoon en voordeel toegekend door een vennootschap en anderzijds of en op grond waarvan desgevallend een voorziening in Cassatie kan worden ingediend.

In beide gevallen was de conclusie evenwel negatief. Het onderscheid waarvan het Hof van Beroep in Gent heeft geoordeeld dat het ongrondwettig is kan volgens de administratie niet meer worden verantwoord met andere argumenten dan deze die ze voor het Hof reeds had aangehaald.

Ook een voorziening indienen bij het Hof van Cassatie is niet mogelijk aldus de administratie gelet dat het in casu niet gaat over de schending van een wetsartikel, aldus het Hof van Beroep maar over de schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat het verschil in belastbaar voordeel naargelang het gaat de terbeschikkingstelling door een natuurlijk persoon dan wel door een vennootschap niet kan worden verantwoord.

In de huidige regelgeving wordt het voordeel overeenkomstig artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft.

Als die gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen wordt het voordeel op een hoger bedrag vastgesteld:

  1. indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan 745 EUR: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25;

  2. indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 745 EUR: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 3,8.

    Het Hof van Beroep van Gent heeft op 24 mei 2016 geoordeeld dat deze regeling in strijd was met de grondwet.

    Overeenkomstig het voormelde arrest past het huidige koninklijk besluit artikel 18, § 3, 2, van het KB/WIB 92 in die zin aan dat de ongelijkheid wordt weggewerkt tussen het ter beschikking stellen van een gebouwd onroerend goed door een rechtspersoon t.o.v. het ter beschikking stellen door een natuurlijke persoon. Het voordeel zal voortaan 100/60 van het kadastrale inkomen van het gebouwd onroerend goed of het gedeelte van het gebouwd onroerend goed, vermenigvuldigd met 2 bedragen.

    De factor 2 is gebaseerd op cijfers uit de praktijk waaruit is gebleken dat de berekening aan factor 2 het beste overeenstemt met een maandelijkse huur die iemand die geen gratis woonst krijgt, zelf moet betalen voor een gelijkaardige woning.

    Voor de ongebouwde onroerende goederen blijft het voordeel vastgesteld op 100/90 van het kadastrale inkomen van het ongebouwd onroerend goed of het gedeelte van het ongebouwd onroerend goed.

    Bovendien wordt het onderscheid tussen de bepaling van het voordeel opgeheven indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed 745 EUR al dan niet overschrijdt.

    In het advies heeft de Raad van State opgemerkt dat er vragen rijzen met betrekking tot het te belasten voordeel van in het buitenland gelegen onroerende goederen. Aangezien het kadastraal inkomen uitsluitend geldt voor Belgische onroerende goederen, is dit inkomen niet toepasbaar op in het buitenland gelegen onroerende goederen.

    Voor die goederen geldt de algemene regel van artikel 36, § 1, eerste lid, van het WIB 92, namelijk dat het te belasten voordeel moet worden bepaald door de werkelijke waarde bij de verkrijger vast te stellen.

    België werd recentelijk veroordeeld door het Hof van Justitie voor de ongelijke behandeling tussen Belgisch en Europees vastgoed en heeft zich verbonden een wetsontwerp op te stellen om een einde te maken aan de inbreuk. In afwachting hiervan publiceerde de Algemene Administratie van de fiscaliteit een administratieve circulaire m.b.t. de bepaling van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT