Koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van klinisch orthopedagogen, alsmede van stagemeesters en stagediensten, de 26 avril 2019

HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de erkenning van de klinisch orthopedagogen zoals bedoeld in artikel 68/2 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, hierna WUG genoemd, alsmede op de erkenning van stagemeesters en stagediensten in de klinische orthopedagogiek.

Art. 2. Overeenkomstig artikel 68/2, § 4, tweede lid, van de WUG, zijn de erkenningscriteria bepaald in de artikelen 4 tot en met 11 niet van toepassing op de klinisch orthopedagoog die kan aantonen dat hij/zij op 1 september 2016 de klinische orthopedagogiek reeds uitoefende.

Art. 3. Overeenkomstig artikel 68/2, § 4, derde lid, van de WUG zijn de erkenningscriteria bepaald in de artikelen 6 tot en met 11 niet van toepassing op de studenten klinische orthopedagogiek die uiterlijk tijdens het academiejaar 2016-2017 hun studies hebben aangevat.

HOOFDSTUK 2. - Criteria voor de erkenning van klinisch orthopedagogen

Art. 4. Om erkend te worden en erkend te blijven voldoet de klinisch orthopedagoog aan de criteria voor erkenning zoals vastgesteld in onderhavig hoofdstuk.

Art. 5. § 1 De opleiding van de klinisch orthopedagoog, omschreven in artikel 68/2, § 2, tweede lid, van de WUG is erop gericht kennis en vaardigheden aan te leren in zowel onderscheidende als niet-onderscheidende kennisdomeinen van de klinische orthopedagogiek.

§ 2 Niet-onderscheidende kennisdomeinen zijn domeinen die generiek zijn voor alle pedagogen en psychologen. Het gaat om de volgende domeinen:

  1. Methodologie van het wetenschappelijk onderzoek, met inbegrip van statistiek, analyse en interpretatie van onderzoeksgegevens, vaardigheden met betrekking tot het opzetten, uitvoeren en evalueren van onderzoek en het interpreteren en integreren van wetenschappelijke onderzoeksgegevens;

  2. Biologische basis van het menselijk functioneren en handelen;

  3. Psychologische basis van het menselijke functioneren en handelen;

  4. De sociale basis van het menselijk functioneren en handelen;

  5. Ethiek en deontologie;

  6. Masterproef als proeve van bekwaamheid.

    § 3. De onderscheidende kennisdomeinen zijn domeinen die specifiek zijn voor de klinisch orthopedagoog. Het gaat om volgende domeinen:

  7. Klinische orthopedagogiek vanuit een wetenschappelijk referentiekader met focus op verschillende doelgroepen, benaderingen en werkvelden;

  8. Psychopathologie en psychiatrie;

  9. Diagnostiek en assessment in orthopedagogische ondersteuning en hulpverlening;

  10. Klinisch orthopedagogische interventies ;

  11. Stages en andere vormen van werkveldintegratie.

    Art. 6. De professionele stage, hierna stage genoemd, is een praktijkstage die de kandidaat klinisch orthopedagoog alle vaardigheden, vakkundigheden en competenties wenst bij te brengen die nodig zijn om een praktijk als klinisch orthopedagoog autonoom uit te oefenen.

    Ze is erop gericht de kandidaat vertrouwd te maken met een zo breed mogelijk spectrum aan klinisch orthopedagogische handelingen.

    Art. 7. § 1. De stage bedraagt minstens 1680 uren en kan deeltijds worden uitgeoefend met een minimum van 20% VTE.

    § 2. De stage kan worden gespreid over een periode van maximum 5 opeenvolgende jaren.

    § 3. De stage kan achtereenvolgens in verschillende stagediensten worden doorlopen, met dien verstande dat in 1 ervan minstens 840 uren worden gepresteerd.

    § 4. In afwijking van paragraaf 2, kan de stageperiode worden onderbroken mits voorafgaandelijk akkoord van de stagemeester of desgevallend coördinerend stagemeester.

    Elke onderbreking van meer dan 15 weken, berekend over het geheel van de stage, moet worden ingehaald op het einde van de stage voor het deel dat de 15 weken overschrijdt.

    § 5. De zwangere kandidaat klinisch orthopedagoog geniet van de bepalingen inzake de moederschapsbescherming, overeenkomstig de arbeidswet van 16 maart 1971 en de Codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017.

    Zij geeft, zo snel mogelijk, haar stagemeester of desgevallend coördinerend stagemeester alsook de bevoegde arbeidsgeneeskundige dienst kennis van haar zwangerschap.

    Zij volgt de richtlijnen van de arbeidsarts strikt op.

    Zij mag enkel belast worden met taken die geen risico voor haar, noch voor het ongeboren kind inhouden.

    Zo nodig transfereert de stagemeester of desgevallend coördinerend stagemeester, in overleg met de arbeidsgeneeskundige dienst, de zwangere kandidaat klinisch orthopedagoog uit een risicovolle omgeving naar een veilige omgeving waar zij haar stage kan voortzetten.

    Art. 8. De kandidaat maakt voldoende klinisch orthopedagogische patiëntendossiers op waarin hij de orthopedagogische diagnose en longitudinale opvolging documenteert en dit in de context van zijn klinisch functioneren tijdens de stage.

    Art. 9. Bij het einde van de stage heeft de kandidaat klinisch orthopedagoog zich bekwaamd in minstens 2 van de activiteiten die behoren tot de praktijk van klinische orthopedagogiek, zoals omschreven in artikel 68/2, § 3, eerste lid, van de WUG.

    Art. 10. De kandidaat klinisch orthopedagoog stelt met het oog op de evaluatie van de stagemeesters en stagediensten jaarlijks een vertrouwelijk verslag op met betrekking tot de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van zijn stage. Hij houdt bedoelde rapporten tijdens de opleiding en tot 2 jaar na het beëindigen van de opleiding ter beschikking van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.

    Art. 11. Bij het einde van de stage voldoet de kandidaat klinisch orthopedagoog aan de competenties omschreven in het competentieprofiel van de klinisch orthopedagoog zoals bedoeld in artikel 12.

    Art. 12. Het competentieprofiel vormt het toetsingskader voor het professioneel handelen van de klinisch orthopedagoog en bevat volgende competenties:

    1. Professionaliteit: de klinisch orthopedagoog stelt professionele waarden en attituden centraal in zijn/haar handelen. Hij/zij evalueert en stuurt zijn handelen bij op basis van kritische zelfreflectie. Hij/zij kent en handelt conform de gangbare deontologische en ethische richtlijnen en regelgeving met betrekking tot het beroep.

    2. Relatie en communicatie: de klinisch orthopedagoog is in staat een constructieve dialoog te voeren, zowel verbaal, non-verbaal als schriftelijk, met de patiënt enerzijds en met professionele partners anderzijds. Hij/zij bouwt een vertrouwensrelatie op met de patiënt, waarin herstelgerichtheid, actieve participatie en inspraak centraal staan, en is in staat werkzame samenwerkingsrelaties met professionele partners te onderhouden en te coördineren.

    3. Wetenschappelijke ingesteldheid: de klinisch orthopedagoog is wetenschappelijk georiënteerd. Hij/zij heeft inzicht in de wetenschappelijke fundamenten van de pedagogiek in het algemeen, de orthopedagogiek in het bijzonder en aanverwante disciplines en volgt de recente wetenschappelijke vak- en praktijkontwikkeling op. Hij/zij baseert zijn/haar handelen met op wetenschap gebaseerde kennis waar mogelijk, bevordert de wetenschappelijke vakkennis door het inzetten van wetenschappelijke methoden in de praktijk.

    4. Maatschappelijk engagement: de klinisch orthopedagoog (h)erkent de invloed van de maatschappelijke context in de hulpverlening. Hij/zij neemt zijn/haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op en neemt deel aan het maatschappelijk debat.

    5. Samenwerking: de klinisch orthopedagoog bouwt werkzame samenwerkingsrelaties uit met de patiënt enerzijds en met de professionele partners anderzijds vanuit de principes actieve participatie, meerzijdige partijdigheid en coördinatie.

      Hij/zij is vertrouwd met de aard van verstrekkingen behorende tot het domein van de andere gezondheidszorgberoepen. Hij/zij kan constructief bijdragen tot het functioneren in multidisciplinaire en interdisciplinaire teams en contexten.

    6. Diagnostiek: de klinisch orthopedagoog onderzoekt en diagnosticeert opvoedings-, ontwikkelings-, leer-, gedrags- en emotionele problemen en brengt de psychosociale gevolgen ervan in kaart. Hij/zij heeft bijzondere aandacht voor protectieve en risicofactoren bij kinderen, jongeren of volwassenen en hun context. Hij/zij doorloopt systematisch de diagnostische cyclus.

    7. Interventies: de klinisch orthopedagoog voert preventieve begeleidings- en behandelingsgerichte interventies uit, met het oog op het maximaliseren van de ontwikkelings- en ontplooiingskansen, de kwaliteit van leven, de maatschappelijke participatie en de zelfredzaamheid van de patiënt. Hij/zij past de interventiecyclus correct en planmatig toe.

    8. Vorming: de klinisch orthopedagoog verzorgt vanuit zijn/haar eigen expertise en praktijkervaring vorming voor de patiënt enerzijds en professionele partners anderzijds.

    9. Organisatie: de klinisch orthopedagoog draagt vanuit zijn/haar orthopedagogische visie bij aan het beleid en de ontwikkeling van de organisatie. Hij/zij waarborgt de kwaliteit van ondersteuning en geeft richting aan een team van professionals.

    10. Elektronisch gegevensbeheer: de klinisch orthopedagoog is vertrouwd met het elektronisch beheer van gegevens.

      Art. 13. De klinisch orthopedagoog optimaliseert zijn eigen kennis en kunde, onder meer door deelname aan intervisie en aan permanente vorming.

      HOOFDSTUK 3. - Criteria voor de erkenning van stagemeesters

      Art. 14. Om erkend te worden en erkend te blijven voldoet de stagemeester aan de criteria voor erkenning zoals vastgesteld in onderhavig hoofdstuk.

      Art. 15. Komt in aanmerking als stagemeester de klinisch orthopedagoog die sedert minstens 5 jaar als zodanig is erkend en die gedurende die periode een klinische orthopedagogische beroepsactiviteit heeft uitgeoefend.

      In afwijking van het vorige lid, komt eveneens in aanmerking als stagemeester de klinisch orthopedagoog die op datum van inwerkingtreding van dit besluit tenminste 5 jaar relevante beroepservaring kan aantonen, op voorwaarde dat de aanvraag tot erkenning als stagemeester uiterlijk op 1 juli 2021 wordt ingediend.

      Art. 16. § 1. De stagemeester beschikt over didactische, klinische en organisatorische eigenschappen en heeft een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT