Koninklijk besluit tot vaststelling voor de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren, van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden volledig schorst (PC 126), de 20 janvier 2019

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren.

Art. 2. Bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken, mag de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden geheel worden geschorst mits hiervan ten minste drie dagen vooraf kennis wordt gegeven.

De kennisgeving geschiedt door aanplakking van een bericht op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming.

Wanneer de werkman de dag van de aanplakking afwezig is, wordt hem de kennisgeving dezelfde dag per post toegezonden.

Art. 3. § 1. De duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst mag acht weken niet overschrijden.

§ 2. In de gevallen bedoeld in artikel 5, mag de duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zesentwintig weken niet overschrijden.

§ 3. In de gevallen bedoeld in de § § 1 en 2, moet de werkgever, wanneer de schorsing de respectievelijke maximumduur heeft bereikt, gedurende een volledige arbeidsweek de regeling van volledige arbeid opnieuw invoeren, alvorens een nieuwe volledige schorsing kan ingaan.

Art. 4. Met toepassing van artikel 51, § 1, vijfde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten vermeldt de in artikel 2 bedoelde kennisgeving de datum waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst ingaat, de datum waarop deze schorsing een einde neemt, alsook de data waarop de werklieden werkloos worden gesteld.

Art. 5. De afwijking voorzien in artikel 3, § 2, is van toepassing op de ondernemingen:

  1. waarvan de nettoresultaten vóór belastingheffing, verhoogd met de afschrijvingen, negatief zijn voor het jaar voorafgaand aan de aanvraag tot vrijstelling en waarvan de resultaten van de twee dienstjaren die de aanvraag voorafgaan een verlies vertonen;

  2. die de helft van hun kapitaal verloren hebben;

  3. die de kennisgevingen verricht hebben die bedoeld worden in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag;

  4. die in toepassing van de bepalingen van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, in de loop van de twee kalenderjaren die de aanvraag tot vrijstelling voorafgaan een aantal werkloosheidsdagen hebben gekend dat ten minste gelijk is aan 50 pct. van het totaal aantal dagen aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT