Koninklijk besluit tot vastleggen van de frequenties van inspecties waarvoor de aanwezigheid van een agent van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen in inrichtingen van de vlees- en vissector in het raam van het controleprogramma van het Agentschap vereist is, de 19 janvier 2023

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  1. inrichting, operator, exploitant: de inrichting, de operator, de exploitant in de zin van het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;

  2. aantal tewerkgestelde personen op jaarbasis: het aantal in de inrichting tewerkgestelde personen in de zin van het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;

  3. aantal tewerkgestelde personen op eender welk moment: het aantal bezoldigde personen van de operator en de bezoldigde personen die ter beschikking zijn gesteld door een uitzendkantoor of een dienstverlener, die in een vestigingseenheid worden ingezet voor het uitvoeren van de activiteiten;

  4. geraffineerde producten: de producten die vallen onder sectie XVI van bijlage 3 van de verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

    Art. 2. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen en onverminderd andere reglementaire bepalingen die de aanwezigheid van met het officieel toezicht belaste personen vereisen bij bepaalde activiteiten in de inrichtingen, bepaalt bijlage I, deel A de jaarlijkse inspectiefrequentie en de minimale en maximale inspectieduur in de vermelde inrichtingen, rekening houdend met hun activiteiten, in het raam van het controleprogramma van het Agentschap.

    § 2. In afwijking op paragraaf 1, worden voor inrichtingen die werken met een gemiddeld aantal van maximaal vier tewerkgestelde personen op jaarbasis en met maximaal zes tewerkgestelde personen op eender welk moment, het aantal inspecties die ieder jaar worden verricht in het kader van het controleprogramma en de duur ervan vermeld in deel B van bijlage I, rekening houdende met de activiteiten van deze inrichtingen.

    In een inrichting waar meerdere operatoren onder dezelfde erkenning, dezelfde toelating of dezelfde registratie van een exploitant werken, is het aantal tewerkgestelde personen dat in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van het aantal inspecties, de som van het aantal personen die op jaarbasis en op eender welk moment door deze verschillende operatoren worden tewerkgesteld.

    § 3. Indien het Agentschap vaststelt dat de voorwaarden om te kunnen genieten van de afwijking beschreven in paragraaf 2 van het onderhavige artikel niet worden nageleefd, wordt het aantal inspecties in het kader van het controleprogramma en de duur ervan vermeld in deel A van bijlage I, pro rata van het resterend aantal maanden van het lopende jaar.

    § 4. In uitzondering op paragrafen 1 en 2 is bijlage I, deel B, van toepassing voor school- of opleidingsinstellingen die erkend zijn door de Gemeenschappen en waar de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I uitsluitend in het kader van onderwijs worden uitgeoefend.

    Art. 3. § 1. De inspecties bedoeld in artikel 2 worden ingedeeld in twee types:

  5. De globale inspecties, die, in functie van de activiteiten van de inrichting, een controle inhouden over alle reglementaire bepalingen die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren;

  6. De opvolgingsinspecties, die steekproefsgewijs bepaalde aspecten van deze regelgeving inhouden.

    § 2. Jaarlijks wordt één globale inspectie uitgevoerd per activiteit uitgeoefend in de inrichting. De overige inspecties, zoals bepaald door het totale aantal inspecties, zijn opvolgingsinspecties.

    Art. 4. § 1. De weging van de criteria en de indeling van de inrichtingen in de categorieën in functie van de aldus bekomen resultaten gebeurt overeenkomstig bijlage II.

    § 2. De volgende criteria worden in rekening gebracht, voor het geheel van de activiteiten van de inrichting die onder dit besluit vallen, om te bepalen in welke van de in de bijlage II, punt 3, bepaalde categorie van inrichtingen de individuele inrichtingen worden ondergebracht:

  7. de aanwezigheid of afwezigheid van een gevalideerd of gecertificeerd autocontrolesysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen;

  8. de opgelopen maatregelen gedurende de twee jaren voorafgaand aan de bepaling van het aantal inspecties.

    Met maatregelen worden bedoeld:

    1. een waarschuwing als bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen;

    2. een proces-verbaal van overtreding zoals bedoeld in artikel 3, paragraaf 4 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen;

    3. een schorsing of intrekking van de erkenning, de toelating of de registratie, in de zin van hoofdstuk II, sectie 5, van het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

      § 3. Het reële aantal inspecties in een gegeven inrichting, naargelang het bekomen resultaat van de weging van de criteria voor de betrokken inrichting uitkomt in de categorie 1, 2 of 3, als bedoeld in de bijlage II, punt 3, is opgenomen in bijlage I, deel A. Inrichtingen in categorie 1 worden gecontroleerd volgens de verlaagde frequentie, inrichtingen in categorie 2 worden gecontroleerd volgens de basisfrequentie en inrichtingen in categorie 3 worden...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT