Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 29, § 4, van het Wetboek van Strafvordering, de 24 février 2020

Artikel 1. De feiten bedoeld in artikel 29, § 3, van het Wetboek van Strafvordering, waarvan het onderzoek aanwijzingen van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, die naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijke inbreuken zijn, aan het licht brengt, moeten beantwoorden aan minstens één van de volgende criteria:

- de feiten kenmerken zich door zowel het ernstige als het georganiseerde karakter ervan;

Het georganiseerde karakter van de feiten veronderstelt het gebruik van complexe constructies of mechanismen, eventueel met een internationale dimensie.

De ernst van de gemelde feiten viseert onder andere belastingplichtigen die moedwillig herhaaldelijk of meervoudige inbreuken plegen op de belastingwetten en de ter uitvoering ervan genomen besluiten. Feiten kunnen ook als ernstig worden beschouwd wanneer de fraude wordt begaan met aanmaak of gebruik van valse stukken, of wanneer het bedrag van de handeling een aanzienlijke omvang kent of abnormaal karakter vertoont.

- er zijn ernstige aanwijzingen dat de feiten samenhangend zijn met gemeenrechtelijke misdrijven met een ernstig financieel, economisch, fiscaal of sociale component of ernstige elementen van corruptie;

- voor het onderzoek naar de feiten moeten er gerechtelijke opsporingshandelingen, die een dwangmaatregel inhouden, worden uitgevoerd;

- er zijn ernstige aanwijzingen dat de feiten dienen ter financiering van de activiteiten van een terroristische groep of criminele organisatie.

Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2020.

Art. 3. De minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Handtekening

Gegeven te Brussel, 9 februari 2020.

FILIP

Van Koningswege :

De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie,

K. GEENS

De Vice-Eerste Minister en Minister van Minister van Financiën,

A. DE CROO

Aanhef

FILIP, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van Strafvordering, artikel 29, § 4, gewijzigd bij artikel 3 van de wet van 5 mei 2019 ;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 november 2019 en op 8 november 2019 ;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 12 november 2019 ;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, § 1er, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging ;

Gelet op advies nr. 66.829/1 van de Raad van State, gegeven op 16 januari 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 ;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Verslag aan de Koning

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt ertoe uitvoering te geven aan paragraaf 4 van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek.

De voormelde bepaling past in het kader van de wijzigingen die bij de wet van 5 mei 2019 in het fiscaal strafrecht werden aangebracht aan de "Una Via"-procedure in het fiscaal strafrecht.

Bij de wet van 5 mei 2019 werd een nieuw "Una Via"-mechanisme ingevoerd teneinde de gevolgen te verhelpen van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 3 april 2014 waarbij de artikelen 3, 4 en 14 van wet van 20 september 2012 tot instelling van het "Una Via"-principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes werden vernietigd en teneinde in overeenstemming te zijn met de recente rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot het `non bis in idem'-beginsel.

De paragrafen van het nieuwe artikel 29 hebben de volgende inhoud:

De nieuwe paragraaf 1 herneemt het eerste en het vierde lid van het oude artikel 29. Deze bepaling herneemt het algemene beginsel van de melding door de gestelde overheden, de ambtenaren en de openbare officieren.

De nieuwe paragraaf 2 herneemt het tweede lid van het oude artikel 29. In deze bepaling wordt verduidelijkt dat de belastingadministratie de misdrijven van fiscaal strafrecht niet zonder de machtiging van de adviseur-generaal ter kennis kan brengen van het openbaar ministerie.

In paragraaf 3 van artikel 29 is bepaald dat de belastingadministratie de feiten waarvan het onderzoek aanwijzingen van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, aan het licht brengt, moet aangeven bij de procureur des Konings, en dit onverminderd de toepassing van paragraaf 2. Dat wil zeggen dat de procureur des Konings en de belastingadministratie verplicht overleg moeten plegen over de door de belastingadministratie aangegeven dossiers op grond van aanwijzingen van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd.

In het kader van paragraaf 3 moet de procureur des Konings beslissen of hij al dan niet een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT