Koninklijk besluit houdende de berekening van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen van de aanbieder van de universele postdienst en houdende vaststelling van de regels met betrekking tot de betaling van de staatstussenkomst, de 20 décembre 2018

HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  1. "wet": de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten;

  2. "nettokosten van de universeledienstverplichtingen": de nettokosten zoals bedoeld door artikel 23 van de wet.

    HOOFDSTUK II. - Berekening van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen

    Art. 2. De jaarlijkse berekening van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen heeft betrekking op het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de berekening wordt uitgevoerd.

    De nettokosten van de universeledienstverplichtingen van de aanbieder van de universele dienst worden berekend aan de hand van een methode die gebaseerd is op een vergelijking tussen twee scenario's:

  3. de referentiesituatie waarin de aanbieder van de universele dienst de universele dienst bedoeld in artikel 16 van de wet aanbiedt, met inbegrip van alle daaruit voortvloeiende verplichtingen;

  4. een tegenfeitelijk scenario dat beantwoordt aan een concurrentiële markt, waarin dezelfde aanbieder de universele dienst niet aanbiedt en geen van de daaruit voortvloeiende verplichtingen draagt.

    De nettokosten worden berekend als het verschil tussen de bedrijfswinst van de aanbieder van de universele dienst in het tegenfeitelijk scenario in vergelijking met de referentiesituatie.

    Art. 3. De aanbieder van de universele dienst berekent de nettokosten van de universeledienstverplichtingen als volgt:

  5. De aanbieder stelt een tegenfeitelijk scenario op dat de hypothetische situatie beschrijft waarin hij niet onderworpen is aan de universeledienstverplichtingen. Het tegenfeitelijk scenario betreft een aannemelijke alternatieve commerciële strategie die de aanbieder van de universele dienst zou kunnen nastreven in de hypothese dat hij niet onderworpen was aan de universeledienstverplichtingen en dit in een concurrentiële markt. Dit scenario houdt rekening met de economische context en de commerciële realiteit van de aanbieder van de universele dienst in de loop van het jaar waarvoor de nettokosten worden berekend.

    Bij het bepalen van het tegenfeitelijk scenario gaat de aanbieder van de universele dienst inzonderheid uit van de volgende veronderstellingen:

    1. de configuratie van het netwerk van de aanbieder van de universele dienst is dezelfde als in de referentiesituatie;

    2. de economische conjunctuur is dezelfde als in de referentiesituatie;

    3. de toepasselijke wettelijke verplichtingen zijn dezelfde als in de referentiesituatie, met uitzondering van de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de universeledienstverplichtingen;

    4. er wordt abstractie gemaakt van de normaal nodige herstructureringstijd en -kosten om tot de alternatieve werkelijkheid van het tegenfeitelijk scenario te komen;

    5. wat betreft het effect van de alternatieve commerciële strategie van de aanbieder van de universele dienst op de volumes, dienen de gemaakte schattingen rekening te houden met de hypothese van een concurrentiële markt in het tegenfeitelijk scenario. Er wordt gebruik gemaakt van de schattingen van de aanbieder van de universele dienst naar diens beste vermogen;

  6. De nettokosten worden berekend als het verschil in bedrijfswinst vóór belastingen en interest die dezelfde aanbieder van postdiensten als aanbieder van de universele dienst zou hebben in het tegenfeitelijk scenario tegenover de referentiesituatie.

    De berekening van de nettokosten wordt gemaakt op basis van de LRIC ("Long Run Incremental Cost") bottom-up kostenallocatiemethodologie. De kosten en kostenfactoren van de uitvoerige analytische boekhouding van de aanbieder van de universele dienst dienen als basis voor de berekening van de nettokosten, na enige aanpassing teneinde de kosten die niet worden beïnvloed in het tegenfeitelijk scenario te verwijderen. Er kan van deze aanpak worden afgeweken in gerechtvaardigde gevallen, bijvoorbeeld indien het niveau van detail in de analytische boekhouding het niet mogelijk maakt de impact van het tegenfeitelijk scenario af te leiden.

    Om de impact te schatten van de opheffing van de universeledienstverplichtingen op de vraag in het tegenfeitelijk scenario baseert de aanbieder van de universele dienst zich op redelijke en objectief onderbouwde aannames;

  7. Daaropvolgend gebeurt een evaluatie van de immateriële en marktvoordelen die de aanbieder van de universele dienst geniet als gevolg van zijn statuut van aanbieder van de universele dienst. Het bedrag dat overeenstemt met deze evaluatie wordt afgetrokken van de nettokosten zoals die overeenkomstig de bepaling onder 2° berekend zijn, voor zover dit bedrag nog niet impliciet verrekend werd bij de berekening van het verschil in marge vóór interesten en belastingen. De voornaamste immateriële voordelen die in rekening moeten genomen worden zijn enerzijds de waarde van het merk en anderzijds de grotere doeltreffendheid van de reclame van de aanbieder van de universele dienst, in de mate dat deze het gevolg zijn van zijn grotere bekendheid en zichtbaarheid als gevolg van de uitvoering van zijn opdrachten van universele dienst. De aanbieder van de universele dienst baseert zich bij deze evaluatie op de onderzoeken en publicaties die het Instituut heeft uitgevoerd aangaande de in rekening te nemen immateriële en marktvoordelen en de waardering ervan;

  8. Van de bedrijfswinst in de referentiesituatie en van de bedrijfswinst in het tegenfeitelijk scenario worden telkens de kapitaalkosten van het aangewende kapitaal afgetrokken;

  9. Ten slotte wordt het saldo vergeleken met de omzet die de aanbieder van de universele dienst heeft gerealiseerd in het segment van de verplichte universeledienstverlening om te bepalen of de nettokosten een onredelijke last vormen in de zin van artikel 23, § 2 van de wet.

    Art. 4. Bij de berekening van de nettokosten houdt de aanbieder van de universele dienst rekening met eventuele kruiseffecten en waakt hij erover dubbeltellingen te vermijden.

    HOOFDSTUK III. - Controle van de berekening door het Instituut

    Art. 5. § 1. De aanbieder van de universele dienst werkt samen met het Instituut van in het begin van het proces tot berekening van de nettokosten. De definiëring van het tegenfeitelijk scenario wordt aan het Instituut gecommuniceerd op 1 juni van het jaar volgend op het jaar waar de berekening betrekking op heeft. De aanbieder van de universele dienst rechtvaardigt en documenteert het gedefinieerde tegenfeitelijk scenario en communiceert dit aan het Instituut. Het Instituut kan bijkomende informatie opvragen.

    § 2. De aanbieder van de universele dienst deelt ten laatste op 31 augustus van het jaar volgend op het jaar waarop de berekening betrekking heeft aan het Instituut het detail mee van zijn berekening van de nettokosten overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 4.

    De aan het Instituut meegedeelde gegevens omvatten de parameters en variabelen die het Instituut nodig heeft om de berekening te kunnen controleren.

    De gegevens worden in de vorm van elektronische bestanden aan het Instituut verstrekt.

    § 3. Ingeval het Instituut van mening is dat de door de aanbieder van de universele dienst verstrekte gegevens niet volstaan om de berekening van de nettokosten door de aanbieder van de universele dienst te kunnen verifiëren, heeft het tot 30 september om op gemotiveerde wijze overeenkomstig artikel 14, § 2, 2° van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector alle noodzakelijke bijkomende informatie te vragen.

    § 4. Indien de aanbieder van de universele dienst bij de minister een gemotiveerd verzoek tot staatstussenkomst indient conform artikel 24 van de wet, stuurt hij binnen de termijn bepaald in § 2, enerzijds zijn gemotiveerd verzoek tot staatstussenkomst aan de minister, en anderzijds een kopie van dit verzoek samen met het detail van de berekening van de nettokosten aan het Instituut.

    Het verzoek tot staatstussenkomst wordt in de vorm van een elektronisch bestand aan de minister en aan het Instituut verstrekt.

    Art. 6. § 1. Conform artikel 23, § 1, eerste lid, van de wet, brengt het Instituut binnen de twee maanden volgend op de ontvangst van het detail van de berekening van de nettokosten door de aanbieder van de universele dienst zoals bepaald in artikel 5 bij de minister schriftelijk verslag uit over de berekening van de nettokosten. Indien het Instituut om bijkomende inlichtingen verzoekt overeenkomstig artikel 5, § 3, wordt deze termijn opgeschort tot de dag van ontvangst van deze inlichtingen door het Instituut.

    § 2. Indien de aanbieder van de universele dienst eveneens een gemotiveerd verzoek tot staatstussenkomst indient overeenkomstig artikel 24 van de wet, brengt het Instituut binnen dezelfde termijn tevens een gemotiveerd advies uit over het bestaan en de omvang van een onredelijke last in de zin van artikel 23, § 2, van de wet.

    § 3. Het Instituut stuurt een kopie van zijn verslag en desgevallend van zijn gemotiveerde advies in de vorm van een elektronisch bestand naar de aanbieder van de universele dienst op hetzelfde ogenblik dat deze documenten worden toegezonden aan de minister.

    HOOFDSTUK IV. - Staatstussenkomst

    Art. 7. § 1. De minister informeert de Ministerraad binnen de maand volgend op de ontvangst van het advies van het Instituut.

    § 2. Binnen de zes maanden volgend op de ontvangst van het advies van het Instituut bedoeld in artikel 6 of bij ontstentenis van dit advies, na afloop van de termijn vermeld in artikel 6, § 1, neemt de Koning bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een beslissing over het verzoek tot staatstussenkomst van de aanbieder van de universele dienst, rekening houdend met het advies van het Instituut.

    § 3. Indien de beslissing bedoeld in § 2, het verzoek om staatstussenkomst goedkeurt, wordt ze aangemeld bij de Europese Commissie met het oog op de controle bedoeld in artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De vergoeding kan niet worden toegekend zolang de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT