Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2023-10-19
Jurisdiction | Bélgica |
Judgment Date | 19 octobre 2023 |
ECLI | ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.140 |
Link to Original Source | https://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.140 |
Docket Number | 140/2023 |
Court | Grondwettelijk Hof (Arbitragehof) |
Grondwettelijk Hof
Arrest nr. 140/2023
van 19 oktober 2023
Rolnummer : 7940
In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4.8.11, § 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen
Het Grondwettelijk Hof
samengesteld uit rechter J. Moerman, waarnemend voorzitster, voorzitter P. Nihoul, en de rechters Y. Kherbache, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van rechter J. Moerman
wijst na beraad het volgende arrest
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
Bij arrest van 12 januari 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 maart 2023, heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen de volgende prejudiciële vragen gesteld :
« Schendt artikel 4.8.11, § 2 VCRO de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het EVRM en artikel 9 van het Verdrag van Aarhus, in zoverre op basis van deze bepaling de beroepstermijn voor een derde-belanghebbende ten aanzien van een opname van een constructie als vergund geacht in het vergunningenregister, begint te lopen de dag na de opname in het vergunningenregister zonder dat hiervoor enige vorm van bekendmaking is voorzien, waardoor de lengte van de beroepstermijn bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen die openstaat tegen een dergelijke beslissing, afhankelijk is van een te strenge waakzaamheidsplicht voor een derde-belanghebbende en minstens gedeeltelijk verlopen zal zijn op het ogenblik dat een derde-belanghebbende effectief kennis krijgt van een beslissing tot opname in het vergunningenregister, terwijl voor een derde-belanghebbende, in het geval van het verlenen van een omgevingsvergunning waartegen eveneens een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen openstaat, de beroepstermijn overeenkomstig artikel 105, § 3, 2° Omgevingsvergunningsdecreet begint te lopen de dag na de aanplakking van die beslissing waardoor derde-belanghebbenden kunnen vertrouwen op deze vorm van bekendmaking om in voorkomend geval tijdig in rechte op te treden tegen een dergelijke beslissing ? »;
2
« Schendt artikel 4.8.11, § 2 VCRO de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het EVRM en artikel 9 van het Verdrag van Aarhus, in zoverre deze bepaling een onderscheid maakt tussen enerzijds het geval van een beslissing tot opname van een constructie in het vergunningenregister, waarbij de beroepstermijn voor een derde-belanghebbende start op de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister, zonder dat deze registratiebeslissing bekendgemaakt wordt, waardoor de beroepstermijn minstens gedeeltelijk verlopen zal zijn op het ogenblik dat een derde-
belanghebbende effectief kennis krijgt van een beslissing tot opname in het vergunningenregister, en anderzijds het geval van een beslissing tot weigering van de opname van een constructie in het vergunningenregister waarbij het aanvangspunt van de beroepstermijn ten aanzien van een derde-belanghebbende niet wordt geregeld in de VCRO en de rechtspraak van de Raad voor [Vergunningsbetwistingen] in dat geval de effectieve kennisname van de beslissing tot weigering van de opname in het register als aanvangspunt van de beroepstermijn neemt, waardoor er voor een derde-belanghebbende bij een beslissing tot opname van een constructie als vergund geacht in het vergunningenregister en bij een beslissing tot weigering hiertoe een verschillende beroepstermijn geldt ? ».
Memories zijn ingediend door :
- Kurt Verheggen;
- de Vlaamse Regering, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Martel en Mr. K. Caluwaert, advocaten bij de balie te Brussel.
Kurt Verheggen heeft ook een memorie van antwoord ingediend.
Bij beschikking van 12 juli 2023 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers W. Verrijdt en K. Jadin te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 1 september 2023 en de zaak in beraad zal worden genomen.
Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 1 september 2023 in beraad genomen.
De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast.
II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil
Op 15 oktober 2021 beslist het college van burgemeester en schepenen van de stad Oostende een constructie op te nemen in het vergunningenregister als « vergund geacht », overeenkomstig artikel 5.1.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna : de VCRO). Het betreft een meergezinswoning met drie woongelegenheden.
Kurt Verheggen is een omwonende van die constructie. Op 13 januari 2022 stelt hij een beroep tot vernietiging van de voormelde registratiebeslissing in bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
3
De Raad voor Vergunningsbetwistingen overweegt dat, krachtens artikel 4.8.11, § 2, 2°, van de VCRO, beroepen inzake registratiebeslissingen dienen te worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen. Wanneer er geen betekening van de registratiebeslissing is vereist, gaat die termijn in de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister. Een registratiebeslissing dient niet te worden betekend aan derde-belanghebbenden, en evenmin is voor een dergelijke beslissing een aanplakking of een andere vorm van bekendmaking verplicht. Zulks heeft volgens de Raad voor Vergunningsbetwistingen tot gevolg dat de beroepstermijn gedeeltelijk kan zijn verlopen of kan zijn verstreken op het ogenblik dat een derde-belanghebbende kennis krijgt van de registratiebeslissing. De Raad voor Vergunningsbetwistingen stelt daarom de hierboven weergegeven prejudiciële vragen.
III. In rechte
-A-
A.1.1. De Vlaamse Regering meent dat het Hof zijn onderzoek dient te beperken tot artikel 4.8.11, § 2, 2°, b), van de VCRO, aangezien de prejudiciële vragen uitsluitend betrekking hebben op het aanvangspunt van de beroepstermijn voor registratiebeslissingen wanneer er geen betekening is vereist. Volgens de Vlaamse Regering is die bepaling bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6
van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 9 van het Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
A.1.2. De Vlaamse Regering wijst erop dat de decreetgever inzake ruimtelijke ordening over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt. Gelet op de verschillen tussen omgevingsvergunningen en registratiebeslissingen, houdt de omstandigheid dat de beide categorieën van beslissingen niet aan dezelfde bekendmakingsvoorschriften zijn onderworpen, geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het recht op toegang tot de rechter van de betrokken personen op onevenredige wijze zou worden beperkt.
Het is niet onmogelijk of overdreven moeilijk voor derde-belanghebbenden om kennis te krijgen van een registratiebeslissing en daartegen een beroep in te stellen. Een registratiebeslissing wordt immers opgenomen in het vergunningenregister, dat publiek toegankelijk is. Het staat aan elke derde-belanghebbende blijk te geven van de nodige waakzaamheid.
A.1.3. Bij zijn arrest nr. 8/2011 van 27 januari 2011 (ECLI:BE:GHCC:2011:ARR.008) heeft het Hof geoordeeld dat de opname in het vergunningenregister een geschikte wijze van bekendmaking vormt voor valideringsbeslissingen, en dat het feit dat die opname de beroepstermijn doet ingaan geen onevenredige beperking inhoudt van het recht op toegang tot de rechter. Die rechtspraak kan volgens de Vlaamse Regering eveneens worden toegepast op de termijnregeling voor registratiebeslissingen. Zoals een valideringsbeslissing houdt een registratiebeslissing immers slechts een bevestiging in van een bestaande feitelijke toestand. Het vermoeden van vergunning bestaat bovendien los van de opname van de constructie in het vergunningenregister als vergund geacht. Wat betreft de constructies gebouwd vóór 22 april 1962, wijzigt de opname in het vergunningenregister niets aan de rechtstoestand. Wat betreft de constructies gebouwd tussen 22 april 1962 en de eerste inwerkingtreding van het gewestplan, heeft die opname daarentegen rechtsgevolgen, in zoverre het tegenbewijs niet meer kan worden geleverd zodra de constructie één jaar als vergund...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI