Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2023-10-19

JurisdictionBélgica
Judgment Date19 octobre 2023
ECLIECLI:BE:GHCC:2023:ARR.136
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.136
Docket Number136/2023
CourtCour constitutionnelle (Cour d'arbitrage)
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 136/2023 van 19 oktober 2023 Rolnummer : 7892 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 70, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gesteld door het Hof van Beroep te Luik Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, Y. Kherbache, D. Pieters, S. de Bethune en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 4 november 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 november 2022, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 70, § 4, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het de rechtbank van eerste aanleg of het hof van beroep niet de mogelijkheid biedt om de sanctie waarin het voorziet gepaard te laten gaan met uitstel ? ». De Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. G. de Foestraets, advocaat bij de balie te Brussel, heeft een memorie ingediend. Bij beschikking van 12 juli 2023 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers T. Giet en S. de Bethune te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij de Ministerraad binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 1 september 2023 en de zaak in beraad zal worden genomen. 2 Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 1 september 2023 in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil Het geschil voor het verwijzende rechtscollege betreft een boete van 1 500 euro opgelegd aan een natuurlijke persoon die sinds 2009 een « autodetailing »-activiteit uitoefent (reiniging en cosmetische opsmuk van de carrosserie), wegens het niet bijhouden van een register van motorvoertuigen als bedoeld in artikel 28 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 « met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde » (hierna : het koninklijk besluit nr. 1). De Belgische Staat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 november 2021, waarbij de Rechtbank van eerste aanleg Luik de boete in kwestie heeft vernietigd. Het verwijzende rechtscollege is van oordeel dat de « autodetailing »-activiteit, die de esthetische verbetering van een auto inhoudt, verder reikt dan gewoon het « wassen van personenauto’s », waarvoor een uitzondering kan worden verleend op de verplichting om het in artikel 28 van het koninklijk besluit nr. 1 bedoelde register bij te houden. Volgens het verwijzende rechtscollege moest de geïntimeerde het desbetreffende register bijgevolg bijhouden, maar het verlenen van uitstel, dat overwogen zou kunnen worden, stuit op het ontbreken van een wettelijke mogelijkheid om dat te doen. Vanuit de vaststelling dat het Hof voor andere geldboeten inzake de belasting over de toegevoegde waarde (btw) reeds heeft geoordeeld dat het ontbreken van de mogelijkheid om uitstel te verlenen in strijd was met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, heeft het verwijzende rechtscollege beslist om het Hof de hierboven weergegeven prejudiciële vraag te stellen. III. In rechte -A- A.1. Na te hebben herinnerd aan de rechtspraak van het Hof betreffende het verlenen van uitstel ten aanzien van btw-geldboeten en ten aanzien van andere geldboeten of belastingen, stelt de Ministerraad vast dat daaruit blijkt dat de vaststelling van gedeeltelijke ongrondwettigheid door het Hof niet verhindert dat afgekeurde bepalingen worden toegepast wanneer de overtredingen vaststaan, het bedrag van de geldboeten niet onevenredig is en er te dezen geen grond zou zijn voor het verlenen van uitstel, zelfs indien de wet in die maatregel had voorzien. Het Hof van Cassatie komt in zijn rechtspraak inzake uitstel van betaling van een fiscale geldboete tot dezelfde conclusies. A.2. In hoofdorde is de Ministerraad van oordeel dat de rechtspraak van het Hof betreffende de proportionele btw-boeten zou moeten worden genuanceerd ten aanzien van de geldboete bedoeld in artikel 70, § 4, van het BTW- Wetboek. Die geldboete wordt immers naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld, teneinde een ontradend effect te creëren ten aanzien van sommige overtredingen van formele aard, wat noodzakelijk is om de goede werking van het btw-stelsel en de correcte controle op de inning van de belasting te waarborgen. Wanneer de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT