Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2023-04-13

JurisdictionBélgica
Judgment Date13 avril 2023
ECLIECLI:BE:GHCC:2023:ARR.062
Docket Number62/2023
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.062
CourtGrondwettelijk Hof (Arbitragehof)
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 62/2023 van 13 april 2023 Rolnummer : 7777 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 30 van de wet van 8 juni 2006 « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », gesteld door de Raad van State Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 253.179 van 8 maart 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 maart 2022, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 30 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, zoals gewijzigd bij artikel 160 van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met de artikelen 160 en 161 van de Grondwet en met de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het de verzoeker die het administratief beroep bij de minister van Justitie heeft ingesteld zonder gebruik te hebben gemaakt van een aangetekend schrijven of na de wettelijke termijn van vijftien dagen en de verzoeker die een soortgelijk beroep via een aangetekend schrijven en binnen die termijn heeft ingesteld maar zonder een kopie van de bestreden beslissing bij te voegen, hetgeen inhoudt dat niet alleen zijn administratief beroep onontvankelijk zal zijn maar dat zulks ook het geval zal zijn voor een jurisdictioneel beroep bij de Raad van State, op dezelfde wijze behandelt ? ». Memories en memories van antwoord zijn ingediend door : 2 - Daniel Kubacki, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. E. Kiehl en Mr. P. André, advocaten bij de balie Luik-Hoei; - de Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Renson, advocaat bij de balie te Brussel. Bij beschikking van 15 februari 2023 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers T. Detienne en W. Verrijdt te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 1 maart 2023 en de zaak in beraad zal worden genomen. Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 1 maart 2023 in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil Bij beslissing van 17 december 2020 trok de arrondissementscommissaris van de provincie Luik, handelend namens de gouverneur, de vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen en het recht om een wapen te dragen van D. Kubacki in. Die beslissing werd betekend aan de betrokkene, alsook aan de korpschef van de politiezone Grâce-Hollogne, aan de procureur des Konings van Luik en aan de bevoegde gewestelijke diensten die de sportschutterslicentie en het jachtverlof van D. Kubacki dienden in te trekken indien zij zouden vaststellen dat hij daarover beschikte. Bij aangetekend schrijven van 11 januari 2021 stelde D. Kubacki bij de minister van Justitie een administratief beroep in tegen die beslissing. Op 21 januari 2021 verklaarde die laatste het beroep evenwel onontvankelijk omdat, in strijd met de in het geding zijnde bepaling, bij het verzoekschrift geen kopie van de bestreden beslissing was gevoegd. D. Kubacki stelde vervolgens een beroep tot nietigverklaring van die beslissing in bij de Raad van State. De Raad van State stelt vast dat de in het geding zijnde bepaling werd gewijzigd bij artikel 160 van de wet van 5 mei 2019 « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek ». Die wijziging beoogt te verduidelijken dat de ontstentenis van een kopie van de bestreden beslissing steeds leidt tot de onontvankelijkheid van het beroep. De Raad van State stelt vast dat de in het geding zijnde bepaling aldus dezelfde sanctie toepast op de niet-naleving van de drie vormvereisten die in die bepaling zijn opgenomen, namelijk het gebruik van een aangetekend schrijven, de termijn van vijftien dagen en het nalaten een kopie van de bestreden beslissing bij te voegen. Nochtans heeft de Raad van State, bij zijn arrest nr. 201.488 van 4 maart 2010 geoordeeld dat het beroep in dat laatste geval toch ontvankelijk kon zijn indien het doel van dit vormvereiste was bereikt. De Raad van State merkt voorts op dat de wetgever in geen enkele regularisatiemogelijkheid heeft voorzien, in tegenstelling tot artikel 3bis van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 « tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ». Tot slot stelt hij vast dat de in het geding zijnde bepaling ook gevolgen heeft voor de toegang tot de administratieve rechter en daarom stelt hij op...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT