Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2023-02-16

JurisdictionBélgica
Judgment Date16 février 2023
ECLIECLI:BE:GHCC:2023:ARR.027
Docket Number27/2023
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.027
CourtVerfassungsgerichtshof (Schiedshof)
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 27/2023 van 16 februari 2023 Rolnummer : 7673 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 38, § 6, van de wet van 16 maart 1968 « betreffende de politie over het wegverkeer » en artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de verkeersveiligheid », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 9 november 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 november 2021, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 26, eerste lid van de Wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, samen gelezen met art. 11, zesde lid [lees : 6°] van diezelfde wet, art. 2 Sw en art. 190 G.W., de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling, in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ‘ deze wet treedt in werking op 15 februari 2018 ’, een retroactieve inwerkingtreding van art. 11, zesde lid [lees : 6°] W.06.03.2018/art. 38 § 6 Wegverkeerswet invoert ? 2. Schendt artikel 38 § 6 Wegverkeerswet, zoals aangepast door art. 11, zesde lid [lees : 6°] van de Wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de 2 artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre de temporele toepassing van deze bepaling gebeurt naargelang de gedaagde er al dan niet voordeel bij heeft ? 3. Schendt artikel 38 § 6 Wegverkeerswet, zoals aangepast door art. 11, zesde lid [lees : 6°] van de Wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling de termijn van recidive afhankelijk stelt van de verstreken periode tussen de basisveroordeling en de nieuwe veroordeling ? 4. Schendt artikel 38 § 6 Wegverkeerswet, zoals aangepast door art. 11, zesde lid [lees : 6°] van de Wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling het opleggen van een verval van het recht tot sturen en van de examens zoals bedoeld in artikel 38 § 3, eerste lid Wegverkeerswet verplicht stelt, terwijl de rechter niet langer verplicht is een verval van het recht tot sturen en de examens op te leggen indien enkel toepassing dient gemaakt te worden van artikel 36 of artikel 37bis § 2 Wegverkeerswet ? ». De Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S. Ronse en Mr. T. Quintens, advocaten bij de balie van West-Vlaanderen, heeft een memorie ingediend. Bij beschikking van 13 juli 2022 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers S. de Bethune en T. Giet te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij de Ministerraad binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 1 augustus 2022 en de zaak in beraad zal worden genomen. Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 1 augustus 2022 in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil De beklaagde in het bodemgeschil heeft hoger beroep aangetekend bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost- Vlaanderen, afdeling Gent, tegen het vonnis van 7 februari 2020 van de Politierechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, waarbij hij werd veroordeeld tot verschillende geldboetes en gedurende verschillende maanden vervallen werd verklaard van het recht alle motorvoertuigen te besturen. De Politierechtbank maakte het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor een theoretisch examen, een praktisch examen, een medisch onderzoek en een psychologisch onderzoek. De ten laste gelegde feiten in het bodemgeschil dateren van 18 februari 2018. Op 23 februari 2015 werd de beklaagde door de Politierechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, eerder al veroordeeld. De Politierechtbank paste de strafverzwaring toe waarin is voorzien bij artikel 38, § 6, van de wet van 16 maart 1968 « betreffende de 3 politie over het wegverkeer » (hierna : de Wegverkeerswet). De beklaagde had immers in de periode van drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig in kracht van gewijsde gegaan vonnis, waarbij hij werd veroordeeld voor een in die bepaling opgenomen overtreding, opnieuw een in die bepaling opgenomen overtreding begaan. Het verwijzende rechtscollege stelt vast dat artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet in de loop van de jaren meerdere versies heeft gekend. De bepaling werd oorspronkelijk ingevoegd bij artikel 9, 4°, van de wet van 9 maart 2014 « tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen ». De tweede versie van de bepaling werd ingevoerd door artikel 11, eerste lid, 6°, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de verkeersveiligheid » (hierna : de wet van 6 maart 2018), die op 15 maart 2018 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd. Artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 kende aan de tweede versie van artikel 38, § 6, een retroactieve uitwerking toe, met ingang van 15 februari 2018. Artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet werd opnieuw gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 2 september 2018 « tot wijziging van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer wat de verbeurdverklaring en immobilisering van voertuigen betreft » (hierna : de wet van 2 september 2018), die op 12 oktober 2018 in werking trad. Het verwijzende rechtscollege is van oordeel dat de termijn van herhaling, die leidt tot de strafverzwaring opgenomen in artikel 38,...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT