Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2023-02-09

JurisdictionBélgica
Judgment Date09 février 2023
ECLIECLI:BE:GHCC:2023:ARR.023
Docket Number23/2023
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2023:ARR.023
CourtVerfassungsgerichtshof (Schiedshof)
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 23/2023 van 9 februari 2023 Rolnummer : 7814 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 59, § 1, 2°, en § 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (aanslagjaren 2017 en 2018), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 23 mei 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 31 mei 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikel 59 § 1, 2° en 59 § 4 WIB 1992 het gelijkheidsbeginsel vastgelegd in de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in hoofde van een werkgever in het geval zijn werknemer is tewerkgesteld bij verschillende werkgevers doordat bij de beoordeling van de 80 % grens opgenomen in deze bepalingen enerzijds rekening wordt gehouden met de laatste normale bruto-jaarbezoldiging per werkgever en anderzijds rekening wordt gehouden met het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extra-wettelijke pensioenen opgebouwd bij de verschillende werkgevers ? ». Memories en memories van antwoord zijn ingediend door : - de nv « Group Depré », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. D. Jaecques, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen; - de Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. G. Leyns, advocaat bij de balie te Gent. 2 Bij beschikking van 7 december 2022 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers J. Moerman en K. Jadin te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 21 december 2022 en de zaak in beraad zal worden genomen. Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 21 december 2022 in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil De nv « Group Depré » betwist bij de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, twee aanslagen gevestigd in de vennootschapsbelasting, nadat haar bezwaar werd afgewezen. De betwisting heeft betrekking op de aftrek van bijdragen voor extrawettelijke pensioenen voor twee werknemers. Die werknemers zijn deeltijds bij de nv « Group Depré » tewerkgesteld, en deeltijds bij een dochtervennootschap van de nv « Group Depré ». De administratie voert aan dat wat betreft het wettelijk pensioen en wat betreft de op jaarbasis berekende extrawettelijke pensioenen rekening moet worden gehouden met het totale bedrag en er geen opdeling pro rata is, wat wordt betwist door de nv « Group Depré ». Daarop stelt de Rechtbank van eerste aanleg de voormelde vraag. III. In rechte -A- A.1. De nv « Group Depré » voert aan dat de 80 %-grens consequent per onderneming moet worden berekend. Als niet de volledige wedde wordt meegerekend, maar enkel de wedde per onderneming, kunnen volgens haar ook de bedragen vermeld in artikel 59, § 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : het WIB 1992) niet volledig worden meegerekend, maar slechts pro rata de wedde die per onderneming voor de 80 %- grens wordt meegerekend. Doordat artikel 59 van het WIB 1992 niet voorziet in een regeling voor de verdeling tussen verschillende werkgevers, is er sprake van een ongrondwettige lacune. A.2. Volgens de Ministerraad is de vraag onontvankelijk. Het verwijzende rechtscollege gaat er ten onrechte van uit dat bij de beoordeling van de 80 %-grens rekening moet worden gehouden met de laatste normale brutojaarbezoldiging per werkgever. Dit volgt echter op geen enkele wijze uit de in het geding zijnde bepalingen, die net het globale karakter van de grens benadrukken. De vraag heeft in werkelijkheid betrekking op de toepassing van de in het geding zijnde bepalingen, waardoor het Hof niet bevoegd is. In ondergeschikte orde voert de Ministerraad aan dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft, aangezien in het geding ten gronde geen enkel extrawettelijk pensioenkapitaal werd opgebouwd via premies gestort door de andere werkgever van de betrokken werknemers. 3 -B- B.1. Met de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of artikel 59 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : het WIB 1992), zoals van toepassing op de aanslagjaren...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT