Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'arbitrage), 2022-12-01

CourtVerfassungsgerichtshof (Schiedshof)
Judgment Date01 décembre 2022
ECLIECLI:BE:GHCC:2022:ARR.159
Link to Original Sourcehttps://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.159
Docket Number159/2022
Grondwettelijk Hof Arrest nr. 159/2022 van 1 december 2022 Rolnummer : 7734 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 435, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent Het Grondwettelijk Hof samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen wijst na beraad het volgende arrest I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 11 januari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 januari 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 435, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, zoals ingevoegd door art. 161 van de Wet van 06.07.2017 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling het gerecht waarnaar de zaak na vernietiging wordt verwezen, verplicht om zich te voegen naar het arrest van het Hof van Cassatie en derhalve verbiedt om zich aan te passen aan de evolutie in rechtsleer en rechtspraak van datzelfde Hof of gezaghebbende rechtscolleges zoals het Grondwettelijk Hof en het Hof van Justitie terwijl een rechtbank die uitspraak doet in een naar de feiten identieke zaak niet gebonden is door de rechtspraak van het Hof van Cassatie ? 2. Schendt artikel 435, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, zoals ingevoegd door art. 161 van de Wet van 06.07.2017 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk 2 procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling het gerecht waarnaar de zaak na vernietiging wordt verwezen, verplicht om zich te voegen naar het arrest van het Hof van Cassatie betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt terwijl artikel 7 van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof de nationale rechters eveneens bindt aan de uitleg welke voortvloeit uit de door het Hof gedane uitspraak ? ». Memories zijn ingediend door : - F.V., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. L. Arnou, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen; - de Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. A. Wirtgen en Mr. T. Moonen, advocaten bij de balie te Brussel. F.V. heeft ook een memorie van antwoord ingediend. Bij beschikking van 12 oktober 2022 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers J. Moerman en K. Jadin te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 26 oktober 2022 en de zaak in beraad zal worden genomen. Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 26 oktober 2022 in beraad genomen. De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast. II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil F.V. ontvangt op 14 december 2012 een nieuw Belgisch rijbewijs na aangifte van het verlies van zijn vorig rijbewijs. Na te zijn verhuisd naar Nederland ontvangt hij op 18 juni 2015, in ruil voor zijn Belgisch rijbewijs, een Nederlands rijbewijs. Het Belgisch rijbewijs dat hij in Nederland inlevert heeft volgens de Nederlandse diensten hetzelfde serienummer als het rijbewijs dat hij op 14 december 2012 als verloren heeft aangegeven. Bij vonnis van de politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 28 oktober 2016 wordt F.V. veroordeeld tot de straf van het verval van het recht motorvoertuigen te besturen voor een termijn van drie maanden, waarbij het herstel van het recht tot sturen afhankelijk wordt gemaakt van het slagen voor examens en van het ondergaan van een medisch en psychologisch onderzoek. Die straf wordt opgelegd wegens het besturen van een voertuig op 6 december 2015 zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Bij vonnis van 29 september 2014 was F.V. immers al veroordeeld tot de straf van het verval van het recht motorvoertuigen te besturen, waarbij hij de bij dat vonnis opgelegde onderzoeken voor het herstel van dat recht op 6 december 2015 nog niet met goed gevolg had ondergaan. De politierechtbank West-Vlaanderen oordeelt dat het in Nederland uitgereikte rijbewijs niet als een geldig rijbewijs kan worden beschouwd, maar acht het niet bewezen dat F.V. op 14 december 2012 valselijk heeft verklaard dat hij zijn rijbewijs was verloren. 3 Bij vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 30 juni 2017 wordt het vonnis van de politierechtbank van 28 oktober 2016 bevestigd. Na tegen het vonnis van 30 juni 2017 een cassatieberoep te hebben ingesteld, vernietigt het Hof van Cassatie dat vonnis bij een arrest van 11 september 2018 (P.17.0839.N) en verwijst het de zaak voor een nieuwe beoordeling naar de Rechtbank van eerste aanleg Oost- Vlaanderen. Het Hof van Cassatie oordeelt dat de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen aan de Belgische wetgeving een uitlegging heeft gegeven die niet verenigbaar is met de richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 « betreffende het rijbewijs » (hierna : de richtlijn 2006/126/EG), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 26 april 2012 in zake Wolfgang Hofmann (C-419/10). Bij tussenvonnis van 19 november 2019 stelt de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de draagwijdte van de richtlijn 2006/126/EG. Nadat de Rechtbank door het Hof van Justitie werd gewezen op het arrest van 28 oktober 2020 in zake Kreis Heinsberg (C-112/19), wordt het verzoek tot prejudiciële beslissing ingetrokken. De Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, meent dat het voormelde arrest van het Hof van Cassatie « mogelijks » strijdig is met het voormelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 oktober 2020. Zij stelt echter vast dat het gerecht waarnaar het Hof van Cassatie een zaak verwijst na vernietiging van een rechterlijke beslissing, volgens artikel 435, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zich moet voegen naar het arrest van het Hof van Cassatie betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt. Zij acht het vervolgens aangewezen bovenvermelde prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. III. In rechte -A- A.1.1. Ministerraad is van oordeel dat de prejudiciële vragen niet ontvankelijk zijn, in zoverre zij betrekking hebben op de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 13 van de Grondwet en met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Hij meent dat noch uit de prejudiciële vragen, noch uit de verwijzingsbeslissing blijkt in welke zin de in het geding zijnde bepaling de voormelde referentienormen zou schenden. A.1.2. De Ministerraad meent dat de tweede prejudiciële vraag niet ontvankelijk is, omdat ze niet duidelijk is en omdat ze vreemd is aan het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter. Met betrekking tot de beweerde onduidelijkheid van de tweede prejudiciële vraag, doet de Ministerraad gelden dat die vraag lijkt uit te gaan van de situatie waarin een rechtscollege wordt geconfronteerd met tegenstrijdige verplichtingen die voortvloeien uit tegenstrijdige rechtspraak. Hij vervolgt dat de verwijzende rechter verwijst naar, enerzijds, de bindende kracht die uitgaat van een arrest van het Hof van Cassatie en, anderzijds, « het gezag dat aan de arresten van het Hof van Justitie door bovenvermeld art. 7 van het Verdrag van 31 maart 1965 verbonden is ». Hij wijst erop dat de verwijzende rechter de bindende kracht van de arresten van het Hof van Justitie verbindt aan het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, terwijl het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Benelux-Gerechtshof onderscheiden rechtscolleges zijn. Hij meent dat het aldus niet mogelijk is te achterhalen of de verwijzende rechter verwijst naar het gezag van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dan wel naar het gezag van de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof. Bovendien meent hij dat de tweede prejudiciële vraag geen enkel verschil in behandeling vermeldt en louter wijst op het bestaan van twee verplichtingen. In zoverre de tweede prejudiciële vraag zou dienen te worden geïnterpreteerd in die zin dat wordt verwezen naar de verplichtingen die voor een rechter voortvloeien uit het statuut van het Benelux-Gerechtshof, meent de Ministerraad dat die vraag niet ontvankelijk is daar het antwoord erop kennelijk niet nuttig is voor de beslechting van het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter. Het Benelux-recht is immers volgens hem vreemd aan dat geschil. In zoverre de tweede prejudiciële vraag zou moeten worden geïnterpreteerd in die zin dat wordt verwezen...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT