Jugement/arrêt, Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage), 2024-01-18
Jurisdiction | Bélgica |
Judgment Date | 18 janvier 2024 |
ECLI | ECLI:BE:GHCC:2024:ARR.009 |
Link to Original Source | https://juportal.be/content/ECLI:BE:GHCC:2024:ARR.009 |
Docket Number | 9/2024 |
Court | Grondwettelijk Hof (Arbitragehof),Cour constitutionnelle (Cour d'Arbitrage) |
Grondwettelijk Hof
Arrest nr. 9/2024
van 18 januari 2024
Rolnummer : 7941
In zake : de prejudiciële vragen over artikel 66, § 6, tweede lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 « betreffende de omgevingsvergunning », gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen
Het Grondwettelijk Hof
samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters J. Moerman, M. Pâques, D. Pieters, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier N. Dupont, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen
wijst na beraad het volgende arrest
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
Bij arrest van 24 november 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 maart 2023, heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen de volgende prejudiciële vragen gesteld :
1. « Schendt artikel 66, § 6, tweede lid van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, zoals gewijzigd door artikel 76 van het decreet van 3 mei 2019
houdende de gemeentewegen, in de lezing dat dit artikel eraan in de weg staat dat na een vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing over de zaak der wegen door de Vlaamse regering de gemeenteraad alsnog (op nuttige wijze) een nieuwe beslissing neemt over de zaak der wegen, de artikelen 10 en 11 van de grondwet, doordat het een onderscheid invoert tussen enerzijds de burger die een aanvraag tot omgevingsvergunning heeft ingediend met een verzoek tot aanleg van een gemeenteweg, en in graad van beroep wordt geconfronteerd door een vernietiging van de gemeenteraadbeslissing over de zaak der wegen en anderzijds de burger die een aanvraag tot omgevingsvergunning heeft ingediend en in graad van beroep wordt geconfronteerd door een afwezigheid van een gemeenteraadbeslissing over de zaak der wegen, waarbij de eerstgenoemde de vergunning automatisch geweigerd moet zien worden op grond van het gecontesteerde artikel 66, § 6, tweede lid OVD, terwijl in het geval van de laatstgenoemde de bevoegde overheid verplicht is tot het richten van een verzoek tot de gouverneur om de gemeenteraad te verzoeken om een nieuwe beslissing te nemen ? »;
2
2. « Schendt artikel 66, § 6, tweede lid van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, zoals gewijzigd door artikel 76 van het decreet van 3 mei 2019
houdende de gemeentewegen, in de lezing dat dit artikel eraan in de weg staat dat na een vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing over de zaak der wegen door de Vlaamse regering de gemeenteraad alsnog (op nuttige wijze) een nieuwe beslissing neemt over de zaak der wegen, de artikelen 10 en 11 van de grondwet, doordat het een onderscheid invoert tussen enerzijds de burger die een aanvraag tot omgevingsvergunning heeft ingediend met een verzoek tot aanleg van een gemeenteweg, en in graad van beroep wordt geconfronteerd door een vernietiging van de gemeenteraadbeslissing over de zaak der wegen en anderzijds de burger die voordeel kan halen uit een gemeentelijk rooilijnplan dat met toepassing van artikel 16 van het gemeentewegendecreet wordt goedgekeurd en dat het voorwerp uitmaakt van een administratief beroep dat leidt tot een vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing, waarbij de eerstgenoemde de vergunning automatisch geweigerd moet zien worden op grond van het gecontesteerde artikel 66, § 6, tweede lid OVD, zodat de gemeenteraad zich niet opnieuw over de zaak kan uitspreken, terwijl in het geval van de laatstgenoemde de gemeenteraad zich wel opnieuw over het rooilijnplan kan uitspreken ? ».
Memories en memories van antwoord zijn ingediend door :
- de bv « Factum Finance », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. F. De Preter, advocaat bij de balie te Brussel;
- de Vlaamse Regering, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Martel en Mr. K. Caluwaert, advocaten bij de balie te Brussel.
Bij beschikking van 18 oktober 2023 heeft het Hof, na de rechters-verslaggevers D. Pieters en K. Jadin te hebben gehoord, beslist dat de zaak in staat van wijzen is, dat geen terechtzitting zal worden gehouden, tenzij een partij binnen zeven dagen na ontvangst van de kennisgeving van die beschikking een verzoek heeft ingediend om te worden gehoord, en dat, behoudens zulk een verzoek, de debatten zullen worden gesloten op 8 november 2023 en de zaak in beraad zal worden genomen.
Aangezien geen enkel verzoek tot terechtzitting werd ingediend, is de zaak op 8 november 2023 in beraad genomen.
De bepalingen van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de rechtspleging en het gebruik van de talen werden toegepast.
II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil
Op 4 oktober 2019 vraagt de bv « Factum Finance » een omgevingsvergunning aan voor het verkavelen in 21 kavels voor vrijstaande eengezinswoningen. Die aanvraag omvat onder meer een nieuw aan te leggen weg en de verbreding van een bestaande weg.
Nadat de gemeenteraad de tracéwijziging van de bestaande weg en het tracé en de uitrusting van de nieuwe weg heeft goedgekeurd en het college van burgemeester en schepenen een omgevingsvergunning onder voorwaarden heeft verleend, vernietigt de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, op bestuurlijk beroep van derden, de gemeenteraadsbeslissing. Hierop weigert de deputatie van de provincie Antwerpen, op bestuurlijk beroep van dezelfde personen, de omgevingsvergunning.
3
De bv « Factum Finance » stelt tegen de weigeringsbeslissing van de deputatie een verzoek tot vernietiging in bij het verwijzende rechtscollege. Dat stelt met de verzoekende partij vast dat er een discrepantie bestaat tussen de tekst van artikel 66, § 6, tweede lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 « betreffende de omgevingsvergunning » (hierna : het decreet van 25 april 2014), die stelt dat de omgevingsvergunning « wordt »
geweigerd in graad van beroep « als de Vlaamse Regering de beslissing heeft vernietigd », en de parlementaire voorbereiding bij dat artikel, die stelt dat de gemeenteraad in dat geval « een nieuw besluit [kan] nemen alvorens de beroepsinstantie binnen de omgevingsvergunningsprocedure beslist ». Op verzoek van de verzoekende partij stelt het verwijzende rechtscollege de hiervoor vermelde prejudiciële vragen.
III. In rechte
-A-
A.1.1. De verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege zet uiteen dat de prejudiciële vragen uitgaan van de opvatting dat uit artikel 66, § 6, van het decreet van 25 april 2014 volgt dat de vergunningverlenende overheid in graad van beroep verplicht is om een omgevingsvergunningsaanvraag te weigeren wanneer de Vlaamse Regering de beslissing van de gemeenteraad over de zaak van de wegen heeft vernietigd. De verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege is van mening dat die opvatting onjuist is.
Volgens haar moet in een dergelijke situatie artikel 65 van het decreet van 25 april 2014 worden toegepast.
Krachtens die bepaling moet, wanneer de bevoegde overheid vaststelt dat de gemeenteraad geen beslissing heeft genomen over de zaak van de wegen, de gouverneur de gemeenteraad samenroepen om te beslissen over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van de gemeenteweg. Volgens de verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege is dit de enige opvatting die in overeenstemming is met de parlementaire voorbereiding van het decreet van het Vlaamse Gewest van 3 mei 2019 « houdende de gemeentewegen » (hierna : het decreet van 3 mei 2019), waarin uitdrukkelijk werd aangegeven dat de gemeenteraad, na de vernietiging van de beslissing over de zaak van de wegen door de Vlaamse Regering, een nieuwe beslissing kan nemen over de zaak van de wegen. Die opvatting sluit overigens ook aan bij de toelichting die het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid geeft op een op haar website gepubliceerde FAQ.
A.1.2. In het andere geval leidt artikel 66, § 6, van het decreet van 25 april 2014 volgens de verzoekende partij voor het verwijzende rechtscollege tot een verschil in behandeling tussen, enerzijds, rechtzoekenden die zich in dezelfde situatie bevinden als zij en, anderzijds, rechtzoekenden die worden geconfronteerd met een weigering van de gemeenteraad om een beslissing over de zaak van de wegen te nemen en rechtzoekenden die hun aanvraag tot aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg opnemen in een aanvraag tot het opmaken van een rooilijnplan. In die twee laatste situaties is de gemeenteraad wel verplicht om na de weigering van de...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI