Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie. (NOTA :de artikelen 178, 179, 180, 181, 182, 183 en 184, respectievelijk dienen te worden gelezen als de artikelen 179,..., de 25 avril 2007

HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 2. Artikel 90 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, wordt vervangen als volgt :

" Art. 90. De voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank.

Hij kan een of meer ondervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van de rechtbank. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van de rechtbank verdelen. "

Art. 3. Artikel 109 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1985 en 22 december 1998, wordt vervangen als volgt :

" Art. 109. De eerste voorzitter is belast met de algemene leiding en de organisatie van het hof.

Hij kan een of meer kamervoorzitters aanwijzen om hem bij te staan.

Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van het hof. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen kan hij een deel van de zaken die aan een kamer zijn toegewezen, onder de andere kamers van het hof verdelen. Ingeval van moeilijkheden in verband met de verdeling van de zaken onder de kamers van eenzelfde hof van beroep is artikel 88, § 2, van toepassing. ".

Art. 4. In artikel 143bis, § 8, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, vervallen de woorden " Het secretariaat wordt onder zijn gezag geleid door een directeur die deelneemt aan alle vergaderingen van het college. Deze deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal mee aan de minister van Justitie, aan de leden van het college, aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs, aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. "

Art. 5. Artikel 143ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen als volgt :

" Art. 143ter. Ten behoeve van het college van procureurs-generaal bedoeld in artikel 143bis, de raad van procureurs des Konings, bedoeld in artikel 150bis en de raad van arbeidsauditeurs, bedoeld in artikel 152bis, wordt een gemeenschappelijke steundienst opgericht.

Deze steundienst staat onder het gezag van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal.

Hij is belast met het verlenen van ondersteuning in diverse domeinen waaronder juridische en administratieve bijstand, informaticabeheer, gebouwen en materiële uitrusting.

Hij staat in voor de mededeling van de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college en de raden bedoeld in het eerste lid, aan de minister van Justitie, aan de leden, aan de federale procureur en de mededeling van de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal aan de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Justitie en aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid.

Op de personeelsleden van de gemeenschappelijke steundienst is hetzelfde statuut van toepassing als op de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk V, van deel II, boek I, titel III.

De Koning bepaalt, op advies van de procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt van het college van procureurs-generaal, de nadere modaliteiten inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen. "

Art. 6. Een artikel 143quater, wordt in hetzelfde Wetboek ingevoegd, luidende :

" Art. 143quater. De minister van Justitie legt de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vast, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs-generaal heeft ingewonnen.

Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie.

De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied. "

Art. 7. In artikel 150bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 8. In artikel 152bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 12 april 2004, wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 9. In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

  1. Het opschrift van titel II ter van boek I, deel II, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999;

  2. artikel 156ter, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1999.

    Art. 10. Het opschrift van titel III van boek I, deel II van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

    " TITEL III. - GERECHTSPERSONEEL ".

    Art. 11. In deel II, boek I, titel III van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk I ingevoegd, dat de artikelen 157 tot 161 omvat, luidende :

    " Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen ".

    Art. 12. Artikel 157 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 157. Aan ieder hof of rechtbank is een griffie verbonden.

    De griffies zijn open op de dagen en uren bij koninklijk besluit bepaald.

    Aan ieder parket is een secretariaat verbonden. "

    Art. 13. Artikel 158 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 3 mei 2003, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 158. § 1. De Koning kan in een hof, een rechtbank of een parket, op een gemotiveerd verzoek van de korpschef, een steundienst oprichten.

    Deze steundienst is belast met het verlenen van advies aan en ondersteuning van de korpschefs in diverse domeinen, waaronder juridische bijstand, personeelsbeleid, gebouwen en materiële uitrusting, administratief beheer, alsmede informaticabeheer.

    De personeelsleden van de steundienst staan onder gezag en toezicht van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waaraan de steundienst is verbonden.

    De Koning bepaalt, naar gelang van het geval, op advies van de korpschef van het hof, de rechtbank of het parket waar een steundienst wordt ingericht, de nadere regels inzake de werking en de organisatie van de steundienst en het aantal betrekkingen.

    § 2. Ingeval, overeenkomstig § 1, geen steundienst is opgericht, kan de korpschef in deze hoven, rechtbanken en parketten, een kabinetssecretariaat oprichten dat onder zijn gezag en toezicht staat. Hij kan een kabinetssecretaris kiezen uit het gerechtspersoneel van, naar gelang van het geval, de griffies of de parketsecretariaten. "

    Art. 14. Artikel 159 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 11 juli 1994, wordt hersteld in de volgende lezing :

    " Art. 159. De hiërarchische structuur van de griffie, het parketsecretariaat en in voorkomend geval de steundienst wordt in vier niveaus ingedeeld, namelijk niveau A, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D.

    Het niveau wordt bepaald volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven om een betrekking te bekleden. "

    Art. 15. Art. 160 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 160. § 1. Niveau A bevat vijf klassen, genummerd van A1 tot A5 die de hoogste is.

    Een klasse groepeert de functies van vergelijkbare complexiteit, technische expertise en verantwoordelijkheden.

    De functie wijst het geheel van taken en verantwoordelijkheden aan die een personeelslid op zich dient te nemen.

    De type-functies zijn de functies die de meest representatieve zijn van het geheel van de functies voorkomend in de hoven en rechtbanken.

    De type-functies worden vastgesteld door de Koning, naar gelang van het geval op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven.

    § 2. Het niveau A is onderverdeeld in vakrichtingen die worden vastgesteld door de Koning, naar gelang van het geval, op advies van het college van procureurs-generaal of op eensluidend advies van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven.

    Onder vakrichting moet worden verstaan een groep van functies die tot een gelijkaardig expertisedomein behoren.

    Elke vakrichting kan vijf vakklassen bevatten. De eerste vakklasse kan klasse A1 of klasse A2 zijn.

    Onder vakklasse moet worden verstaan een klasse binnen een vakrichting.

    § 3. De type-functies maken het voorwerp uit van een weging, op basis van een wegingsmatrix, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.

    De weging van de functies wordt uitgevoerd door een wegingscomité, opgericht door de minister van Justitie en met de medewerking van een uitgebreid wegingscomité opgericht door en bij dezelfde minister.

    Elk comité stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister van Justitie.

    § 4. Het wegingscomité is, paritair per taalrol voor de vertegenwoordigers in het 1°, 2° en 3° bedoeld, samengesteld uit :

  3. de voorzitter en de ondervoorzitter van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde of hun vertegenwoordiger;

  4. vier vertegenwoordigers van het gerechtspersoneel van niveau A, aangewezen door de minister van Justitie, waarvan twee op voorstel van het college van procureurs-generaal en twee op eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven;

  5. twee vertegenwoordigers van niveau A van de federale overheidsdienst Justitie, aangewezen door de minister van Justitie, een vertegenwoordiger van niveau A van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie, aangewezen door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en een vertegenwoordiger van niveau A van de federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole, aangewezen door de minister die de begroting onder zijn bevoegdheid heeft;

  6. een externe deskundige aangewezen door de minister van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT