Wet houdende diverse bepalingen met betrekking tot de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en voor de Raad van State, de 10 avril 2014
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), met name de artikelen 41 en 46.
TITEL II. - De procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 3. In het artikel 39/28, § 2, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden "de artikelen 39/82, § 4, tweede lid en 39/85, tweede lid" vervangen door de woorden "de artikelen 39/82, § 4, zesde lid, en 39/85, § 2, eerste lid,".
Art. 4. Artikel 39/57, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 6 mei 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010 en 8 mei 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De in artikel 39/82, § 4, tweede lid, bedoelde vordering wordt ingediend bij verzoekschrift binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing waartegen ze gericht is. Vanaf een tweede verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel wordt de termijn teruggebracht tot vijf dagen.".
Art. 5. In artikel 39/82 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 81/2008 van het Grondwettelijk Hof en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 2009 en 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
-
paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin :
"Deze laatste voorwaarde is onder andere vervuld indien een ernstig middel werd aangevoerd gesteund op de grondrechten van de mens, in het bijzonder de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.";
-
paragraaf 4, tweede lid, wordt vervangen door de volgende leden :
"Indien de vreemdeling het voorwerp is van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel waarvan de tenuitvoerlegging imminent is, in het bijzonder indien hij is vastgehouden in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8 en 74/9 of ter beschikking is gesteld van de regering, en hij nog geen gewone vordering tot schorsing heeft ingeleid tegen de bedoelde verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel, kan hij binnen de in artikel 39/57, § 1, derde lid, bedoelde termijn de schorsing van de tenuitvoerlegging van deze maatregel vorderen bij uiterst dringende noodzakelijkheid.
Indien de vordering manifest laattijdig voorkomt, geeft de voorzitter van de geadieerde kamer of de rechter in vreemdelingenzaken die hij daartoe aanwijst, dit aan in zijn beschikking en roept de partijen onverwijld op te verschijnen binnen vierentwintig uur vanaf de ontvangst van de vordering.
De kamervoorzitter of de rechter in vreemdelingenzaken doet een zorgvuldig en nauwgezet onderzoek van alle bewijsstukken die hem worden voorgelegd, inzonderheid die welke van dien aard zijn dat daaruit blijkt dat er redenen zijn om te geloven dat de uitvoering van de bestreden beslissing de verzoeker zou blootstellen aan het risico te worden onderworpen aan de schending van de grondrechten van de mens ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt afgedaan door de kamervoorzitter of de rechter in vreemdelingenzaken binnen achtenveertig uur na de ontvangst ervan. Deze termijn wordt evenwel uitgebreid tot vijf dagen volgend op de dag van ontvangst door de Raad van de ingeleide vordering, wanneer de effectieve verwijdering of terugdrijving van de vreemdeling voorzien is voor een datum die de acht dagen te boven gaat.
Indien de kamervoorzitter of de rechter in vreemdelingenzaken niet binnen de termijn tot een uitspraak komt, dan moet hij de eerste voorzitter of de voorzitter daarvan op de hoogte brengen. Deze neemt de nodige maatregelen opdat een uitspraak wordt gewezen, al naargelang het geval, ofwel ten laatste binnen tweeënzeventig uur na de ontvangst van het verzoekschrift, ofwel zo snel mogelijk. Inzonderheid kan hij daartoe de zaak evoceren en er zelf uitspraak over doen.
In afwijking van de vorige leden, doet de voorzitter van de geadieerde kamer of de rechter in vreemdelingenzaken die hij daartoe aanwijst, bij voorrang uitspraak over de ontvankelijkheid van de vordering, indien nodig zonder de partijen op te roepen, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
-
het betreft een tweede verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel, en
-
de vordering is manifest laattijdig, en
-
de vordering werd minder dan twaalf uur vóór de geplande uitvoering van de maatregel ingediend, en
-
de verzoeker en desgevallend zijn advocaat werden minstens achtenveertig uur vóór de geplande uitvoering van de maatregel ingelicht.
Indien hij de vordering onontvankelijk verklaart, sluit het arrest de procedure af. Indien hij de vordering ontvankelijk verklaart, wordt de procedure verdergezet zoals voorzien in het derde tot het zesde lid.".
Art. 6. Artikel 39/83 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 6 mei 2009 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2013, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 39/83. Behoudens toestemming van de betrokkene, zal ten aanzien van een vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel, slechts tot gedwongen tenuitvoerlegging van deze maatregel worden overgegaan na het verstrijken van de in artikel 39/57, § 1, derde lid, bedoelde beroepstermijn of, wanneer de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van deze maatregel bij uiterst dringende noodzakelijkheid werd ingeleid binnen deze termijn, nadat de Raad deze vordering heeft verworpen.".
Art. 7. Artikel 39/85 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 81/2008 van het Grondwettelijk Hof en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2013, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 39/85. § 1. Indien de vreemdeling het voorwerp is van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel waarvan de tenuitvoerlegging imminent wordt, in het bijzonder indien hij naderhand wordt vastgehouden in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8 en 74/9 of naderhand ter beschikking wordt gesteld van de regering, dan kan hij, bij wege van voorlopige maatregelen in de zin van artikel 39/84, verzoeken dat de Raad een eerder ingediende gewone vordering tot schorsing zo snel mogelijk behandelt, op voorwaarde dat deze vordering werd ingeschreven op de rol en dat de Raad er zich nog niet over heeft uitgesproken. Deze vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen dient te worden ingediend binnen de in artikel 39/57, § 1, derde lid, bedoelde termijn.
Indien de vordering manifest laattijdig voorkomt, geeft de voorzitter van de geadieerde kamer of de rechter in vreemdelingenzaken die hij daartoe aanwijst, dit aan in zijn beschikking en roept de partijen op onverwijld te verschijnen binnen vierentwintig uur vanaf de ontvangst van de vordering.
De...
Pour continuer la lecture
SOLLICITEZ VOTRE ESSAI