20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van het Interfederaal Korps van de Inspectie van financiën

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter ondertekening van Uwe Majesteit wordt voorgelegd, geeft uitvoering aan artikel 6 van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, gewijzigd door artikel 109 van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën. Dit artikel voorziet dat de Raad van de Inspectie van financiën een deontologische code opstelt die door het interministerieel comité van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën dient te worden goedgekeurd en vervolgens, na akkoord van de Regeringen en Colleges van de Deelentiteiten, bij een in Ministerraad overlegd besluit dient te worden goedgekeurd.

De inspecteurs van financiën behoren hun ambt op een loyale, zorgvuldige en integere wijze uit te oefenen. De deontologische code bevat een aantal ethische gedragsregels die de inspecteurs dienen in acht te nemen bij de uitoefening van hun ambt. Het ontwikkelen van een eigen gedragscode kan bijdragen tot een beter normbesef en zal een gunstige weerslag hebben op het functioneren van de inspecteur van financiën, zowel op individueel vlak als ten aanzien van het Korps.

De draagwijdte van deze ethische gedragsregels moet worden gerelateerd ten aanzien van de belangrijke rol die de Inspectie van financiën vervult in het besluitvormingsproces van de overheid :

- de Ministers en de Regeringen moeten kunnen rekenen op zorgvuldig uitgebrachte adviezen waarin alle aspecten die van belang zijn voor het nemen van een beslissing behoorlijk worden onderzocht;

- de budgettaire analyses van de inspecteurs van financiën vormen een belangrijke basis voor de budgettaire besprekingen en voor het beoordelen van budgettaire haalbaarheid van voorstellen van beslissingen;

- als budgettaire raadgevers van de functioneel bevoegde ministers kunnen de inspecteurs van financiën, dank zij hun kennis en ervaring, bijdragen tot een efficiëntere en effectievere werkende overheid;

- als auditeur moeten zij, op basis van steekproefsgewijze controles volgens internationaal aanvaarde standaarden, een redelijke zekerheid kunnen geven dat de toegestane middelen correct (reglementair) werden aangewend.

Deze gedragsregels steunen op de volgende fundamentele principes waaraan elke inspecteur van financiën zich dient te houden :

- Integriteit vormt een onmisbare factor voor de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van het ambt. Het integriteitsprincipe veronderstelt dat elke inspecteur van financiën zich in al zijn beroepsmatige contacten gedraagt naar de hoogste ethische beginselen van moraal, intellectuele en materiële eerlijkheid.

- Objectiviteit : de inspecteur van financiën dient zich te baseren op betrouwbare en verifieerbare inlichtingen.

- Competentie : de inspecteur van financiën heeft de voortdurende plicht om zijn professionele kennis te onderhouden en ervoor te zorgen dat zijn "klanten" kunnen rekenen op een competente, professionele dienstverlening in overeenstemming met de meest recente praktijk, wetgeving en technieken.

- Vertrouwelijkheid : de inspecteur van financiën dient de vertrouwelijkheid van de inlichtingen die hij bij de uitoefening van zijn functie krijgt alsook het vertrouwelijk karakter van zijn adviezen, te eerbiedigen.

- Professioneel gedrag : de inspecteur van financiën dient de wetten en reglementeringen in acht te nemen en elke activiteit te vermijden die het ambt in diskrediet kan brengen.

De deontologische code legt de nadruk op de volgende basisvereisten die aan voormelde principes beantwoorden.

  1. Onafhankelijkheid

    De onafhankelijkheid van de Inspectie van financiën vormt een van de belangrijkste basisvoorwaarden om de adviserende en controlefunctie op een objectieve en betrouwbare wijze te kunnen uitoefenen. Het gebrek aan onafhankelijkheid van een lid van het Korps kan het imago van het ganse Korps op dit vlak in het gedrang brengen.

    Vandaar dat een aantal verbodsbepalingen, onverenigbaarheden en na te leven principes op het vlak van objectiviteit en contacten met derden, worden gedefinieerd.

    Deze verbodsbepalingen hebben betrekking op het vermijden van belangenconflicten, van beïnvloeding door derden en van activiteiten die de integriteit en de waardigheid van de functie zouden kunnen schaden.

    Op het vlak van de onverenigbaarheden worden concrete gevallen vermeld :

    - de inspecteur van financiën mag geen beheers- of beleidsfunctie uitoefenen in de administratie waar hij zijn functie van inspecteur van financiën uitoefent (meer bepaald mag de inspecteur van financiën geen lid zijn van het beheerscomité of de beheerraad, noch een leidinggevende functie uitoefenen);

    - tevens worden enkele regels vooropgesteld voor inspecteurs van financiën die hun functie op een ministerieel kabinet of beleidsorgaan (bedoeld in het koninkljik besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest) stopzetten en hun ambt bij de Inspectie van financiën terug opnemen.

    De inspecteurs van financiën worden ook geacht om hun functie op een strikt objectieve wijze uit te oefenen. De in dit kader vastgestelde gedragsregels hebben betrekking op het onderzoek van dossiers en het uitbrengen van adviezen en rapporten alsook op hun contacten met derden.

  2. Loyauteit

    Dit luik bevat gedragsregels m.b.t.

    - de wijze waarop de inspecteur van financiën zijn functie uitoefent (integer, met naleving van de reglementering en gericht op het algemeen belang);

    - loyauteit ten aanzien van de bevoegde autoriteiten en zijn collega's;

    - de professionele discretie.

  3. Plichtsbewustzijn

    De gedragsregels betreffende het plichtsbewustzijn hebben voornamelijk betrekking op het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid alsook op de beroepsernst en inzet in termen van beschikbaarheid en termijnen inzake het uitbrengen van adviezen.

    De inspecteurs van financiën worden geacht hun verantwoordelijkheden op het vlak van deze plichten te zullen nakomen in het uitoefenen van hun functie. Zij hebben de verplichting om voortdurend waakzaam te zijn ten aanzien van elke risico tot niet-naleving van de principes vermeld in de deontologische code.

    Wij hebben de eer te zijn,

    Sire,

    van Uwe Majesteit,

    de zeer eerbiedige

    en getrouwe dienaar

    De Minister van Begroting,

    Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

    ADVIES 42.902/4 VAN 21 MEI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE

    De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 24 april 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende vaststelling van de deontologische code van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën", heeft het volgende...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT