Burgerlijk Wetboek - boek 8 'Bewijs', de 13 avril 2019

"Boek 8. - Bewijs

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Definities

Art. 8.1.Definities

Wordt verstaan onder:

  1. geschrift: een geheel van alfabetische tekens of van enige andere verstaanbare tekens aangebracht op een drager die de mogelijkheid biedt toegang ertoe te hebben gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen en waarbij de integriteit ervan wordt beschermd, welke ook de drager en de transmissiemogelijkheden zijn;

  2. handtekening: een teken of een opeenvolging van tekens, aangebracht met de hand, elektronisch of via ieder ander procedé, waarmee een persoon zich identificeert en waaruit zijn wilsuiting blijkt;

  3. elektronische handtekening: een handtekening conform artikel 3,10° tot 3,12° van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG;

  4. onderhandse akte: een geschrift dat rechtsgevolgen beoogt, dat door de partij(en) ondertekend wordt met de bedoeling om met de inhoud ervan in te stemmen, en dat geen authentieke akte is;

  5. authentieke akte: een geschrift dat in de wettelijke vorm is verleden voor een openbare of ministerieel ambtenaar die de bevoegdheid en hoedanigheid heeft om te instrumenteren;

  6. ondertekend geschrift: elke onderhandse of authentieke akte;

  7. begin van bewijs door geschrift: elk geschrift dat uitgaat van degene die een rechtshandeling betwist of van degene die hij vertegenwoordigt, en waardoor de aangevoerde rechtshandeling waarschijnlijk wordt gemaakt;

  8. getuigenis: een verklaring afgelegd door een derde onder de voorwaarden van de artikelen 915 en volgende en 961/1 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek;

  9. feitelijk vermoeden: een bewijsmiddel waarbij de rechter het bestaan van één of meer onbekende feiten afleidt uit het voorhanden zijn van één of meer bekende feiten;

  10. bekentenis: een erkenning door een persoon of door haar bijzonder gevolmachtigde vertegenwoordiger van een feit dat rechtsgevolgen tegen hem kan hebben;

  11. samengestelde bekentenis: een bekentenis die gepaard gaat met verduidelijkingen of voorbehouden die van aard zijn om de rechtsgevolgen ervan teniet te doen of te beperken;

  12. eed: een plechtige verklaring van een partij voor een rechter waarbij zij de waarachtigheid van haar beweringen bevestigt;

  13. toelaatbaarheid: de verenigbaarheid van het bewijs met de regels in dit boek die bepalen onder welke voorwaarden een bepaald bewijsmiddel kan uitmaken van een betwist feit;

  14. bewijswaarde: de mate waarin een bewijselement de rechter overtuigt;

  15. wettelijke bewijswaarde: de mate waarin een bewijsmiddel volgens de wet bewijs oplevert en de rechter en de partijen door dit bewijsmiddel gebonden zijn.

    Afdeling 2. Aanvullend karakter van de bewijsregels

    Art. 8.2. Algemene regel

    Behoudens de in dit boek opgenomen definities en behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, zijn alle regels van dit boek van aanvullend recht.

    Afdeling 3. Voorwerp van het bewijs

    Art. 8.3. Algemene regel

    Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, moeten feiten of rechtshandelingen worden bewezen wanneer ze aangevoerd en betwist zijn.

    Algemeen bekende feiten of ervaringsregels moeten niet bewezen worden.

    Het recht, zelfs buitenlands, moet niet bewezen worden.

    Afdeling 4. Bewijslast

    Art. 8.4. Regels die de bewijslast bepalen

    Hij die meent een ander in rechte te kunnen aanspreken, moet de rechtshandelingen of feiten bewijzen die daaraan ten grondslag liggen.

    Hij die beweert bevrijd te zijn, moet de rechtshandelingen of feiten bewijzen die zijn bewering ondersteunen.

    Alle partijen zijn gehouden om mee te werken aan de bewijsvoering.

    In geval van twijfel wordt hij die de door hem beweerde rechtshandelingen of feiten moet bewijzen, in het ongelijk gesteld, tenzij de wet anders bepaalt.

    De rechter kan, bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, in het licht van uitzonderlijke omstandigheden, bepalen wie de bewijslast draagt wanneer de toepassing van de in de vorige leden opgelegde regels kennelijk onredelijk zou zijn. De rechter kan slechts gebruik maken van deze mogelijkheid wanneer hij alle nuttige onderzoeksmaatregelen heeft bevolen en erover gewaakt heeft dat de partijen meewerken aan de bewijsvoering, zonder op die manier voldoende bewijs te verkrijgen.

    Afdeling 5. Bewijsstandaard

    Art. 8.5. Algemene regel - zeker bewijs

    Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, moet het bewijs geleverd worden met een redelijke mate van zekerheid.

    Art. 8.6. Bewijs door waarschijnlijkheid

    Onverminderd de verplichting tot medewerking van alle partijen aan de bewijsvoering, kan hij die de bewijslast draagt van een negatief feit, genoegen nemen met het aantonen van de waarschijnlijkheid van dat feit.

    Hetzelfde geldt voor positieve feiten waarvan het vanwege de aard zelf van het te bewijzen feit niet mogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen.

    Afdeling 6. Wettelijke vermoedens

    Art. 8.7. Werking van de wettelijke vermoedens

    Het wettelijk vermoeden dat een wet met bepaalde rechtshandelingen of feiten verbindt, wijzigt het voorwerp van het bewijs of stelt, in voorkomend geval, degene ten voordele van wie het bestaat, ervan vrij het bewijs ervan te leveren.

    Het wettelijk vermoeden kan weerlegd worden, behalve:

  16. wanneer de wet anders bepaalt;

  17. wanneer dit vermoeden tot nietigheid van een rechtshandeling leidt;

  18. wanneer dit vermoeden tot de onontvankelijkheid van een vordering in rechte leidt.

    Hoofdstuk 2. Toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen

    Afdeling 1. Algemene bepalingen

    Art. 8.8. Vrij bewijsstelsel

    Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, kan het bewijs met alle bewijsmiddelen worden geleverd.

    Art. 8.9. Gereglementeerd bewijsstelsel

    § 1. De rechtshandeling met betrekking tot een som of een waarde die gelijk is aan of hoger is dan 3 500,00 euro, moet door de partijen worden bewezen door een ondertekend geschrift.

    Dat bedrag kan worden aangepast bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad in het licht van de evolutie van de levenskosten of de sociale noden.

    Het bewijs boven of tegen een ondertekend geschrift kan enkel worden geleverd door een ander ondertekend geschrift, zelfs indien de som of...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT