BURGERLIJK WETBOEK - BOEK III : Wijze van eigendomsverkrijging - TITEL XIV tot XX (art. 2011-2281). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-07-1994 en tekstbijwerking tot 08-05-2007), de 21 mars 1804

TITEL XIV. - BORGTOCHT.

HOOFDSTUK I. - AARD EN OMVANG VAN DE BORGTOCHT.

Artikel 2011. Hij die zich voor een verbintenis borg stelt, verplicht zich jegens de schuldeiser, aan die verbintenis te voldoen, indien de schuldenaar niet zelf daaraan voldoet.

Art. 2012. Borgtocht kan niet bestaan dan voor een geldige verbintenis.

Men kan zich niettemin borg stellen voor een verbintenis, al mocht die kunnen vernietigd worden door een exceptie die alleen de verbondene persoonlijk betreft; bij voorbeeld in geval van minderjarigheid.

Art. 2013. Borgtocht kan niet wordent aangegaan voor meer dan hetgeen de schuldenaar verschuldigd is, noch onder meer bezwarende voorwaarden.

Hij kan worden aangegaan voor slechts een gedeelte van de schuld, en onder minder bezwarende voorwaarden.

De borgtocht die voor meer dan de schuld of onder meer bezwarende voorwaarden is aangegaan, is niet nietig; hij kan alleen worden verminderd tot hetgeen in de hoofdverbintenis begrepen is.

Art. 2014. Men kan zich borg stellen zonder opdracht van hem voor wie men zich verbindt, en zelfs buiten zijn weten.

Men kan zich eveneens borg stellen, niet alleen voor de hoofschuldenaar, maar ook voor de persoon die zich voor hem heeft borg gesteld.

Art. 2015. Borgtocht wordt niet vermoed; hij moet uitdrukkelijk zijn aangegaan, en men mag hem niet verder uitstrekken dan de perken waarbinnen hij is aangegaan.

Art. 2016. Onbepaalde borgtocht voor een hoofdverbintenis strekt zich uit tot al hetgeen bij de schuld komt, zelfs tot de kosten van de eerste vordering, en tot alle kosten die gemaakt zijn nadat van deze vordering aan de borg is kennis gegeven.

Art. 2017. De verbintenissen van de borgen gaan over op hun erfgenamen (..). .

Art. 2018. De schuldenaar die verplicht is een borg te stellen, moet een borg aanbieden die bekwaam is om contracten aan te gaan, die genoegzaam gegoed is om aan de verbintenis te kunnen voldoen, en die zijn woonplaats heeft binnen het rechtgebied van het hof van beroep waar de borgstelling moet plaatshebben.

Art. 2019. De gegoedheid van een borg wordt alleen beoordeeld naar zijn onroerende eigendommen,uitgenomen in zaken van koophandel of wanneer de schuld gering is.

Onroerende goederen waarover geschil bestaat of waarvan de uitwinning wegens hun verwijderde ligging te moeilijk zou zijn, komen niet in aanmerking.

Art. 2020. Wanneer de borg, die door de schuldeiser vrijwillig is aangenomen of die de rechter hem heeft toegewezen, naderhand onvermogend geworden is, moet een andere borg gesteld worden.

Deze regel lijdt alleen uitzondering, ingeval de borg gesteld is ten gevolge van een overeenkomst waarbij de schuldeiser een bepaalde persoon tot borg geëist heeft.

HOOFDSTUK II. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT.

AFDELING I. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE SCHULDEISER EN DE BORG.

Art. 2021. De borg is jegens de schuldeiser niet tot betaling gehouden dan bij gebreke van de schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten worden uitgewonnen, tenzij de borg afstand heeft gedaan van het voorrecht van uitwinning, of tenzij hij zich hoofdelijk met de schuldenaar heeft verbonden; in welk geval de gevolgen van zijn verbintenis worden geregeld naar de beginselen die ten opzichte van hoofdelijke schulden zijn vastgesteld.

Art. 2022. De schuldeiser is slechts tot uitwinning van de hoofdschuldenaar verplicht, ingeval de borg zulks vordert, op de eerste tegen hem gerichte vervolging.

Art. 2023. De borg die de uitwinning vordert, moet aan de schuldeiser de goederen van de hoofdschuldenaar aanwijzen, en de nodige penningen voorschieten om de uitwinning te doen.

Hij mag geen aanwijzing doen van goederen van de hoofdschuldenaar, die gelegen zijn buiten het rechtsgebied van het hof van beroep van de plaats waar de betaling gedaan moet worden, noch van goederen waarover geschil bestaat, noch van de voor de schuld gehypothekeerde goederen die zich niet meer in het bezit van de schuldenaar bevinden.

Art. 2024. Wanneer de borg de bij het vorige artikel toegelaten aanwijzing van goederen heeft gedaan en de nodige penningen voor de uitwinning heeft voorgeschoten, is de schuldeiser ten belope van de aangewezen goederen ten opzichte van de borg aansprakelijk voor het onvermogen van de hoofdschuldenaar, dat door het nalaten van vervolgingen mocht ontstaan.

Art. 2025. Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, is ieder van hen voor de gehele schuld verbonden.

Art. 2026. Niettemin kan ieder van hen, zo hij geen afstand heeft gedaan van het voorrecht van schuldsplitsing, vorderen dat de schuldeiser vooraf zijn vordering verdeelt en die vermindert tot het aandeel van elke borg.

Wanneer, ten tijde dat een van de borgen de schuldsplitsing heeft doen uitspreken, een of meer onder hen onvermogend waren, is die borg, naar evenredigheid van zijn aandeel, voor die onvermogenden verbonden; maar hij is niet aansprakelijk voor het onvermogen dat zich na de schuldsplitsing voordoet.

Art. 2027. Indien de schuldeiser zelf en vrijwillig zijn vordering verdeeld heeft, kan hij tegen die verdeling niet opkomen, al waren er onvermogende borgen reeds voor de tijd dat hij aldus schuldsplitsing heeft aangenomen.

AFDELING II. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE SCHULDENAAR EN DE BORG.

Art. 2028. De borg die betaald heeft, heeft verhaal op de hoofdschuldenaar, hetzij de borgstelling met of buiten diens medeweten is geschied.

Dit verhaal heeft plaats zowel ten aanzien van de hoofdsom als ten aanzien van de interesten en de kosten; nochtans heeft de borg slechts verhaal voor de kosten die hij gemaakt heeft nadat hij aan de hoofdschuldenaar van de tegen hem gerichte vervolgingen heeft kennis gegeven.

De borg heeft ook verhaal tot vergoeding van schade, indien daartoe gronden bestaan.

Art. 2029. De borg die de schuld betaald heeft, treedt in alle rechten die de schuldeiser had tegen de schuldenaar.

Art. 2030. Wanneer verscheidene hoordschuldenaars van een zelfde schuld hoofdelijk verbonden waren, heeft de borg die zich voor allen heeft borg gesteld, verhaal op ieder van hen, tot terugvordering van al hetgeen hij betaald heeft.

Art. 2031. De borg die een eerste maal betaald heeft, heeft geen verhaal op de hoofdschuldenaardie een tweede maal betaald heeft, wanneer hij de laatstgenoemde van de door hem gedane betaling geen kennis heeft gegeven; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.

Wanneer de borg betaald heeft zonder te zijn vervolgd en zonder de hoofdschuldenaar daarvan kennis te hebben gegeven, heeft hij geen verhaal op hem, ingeval die schuldenaar op het ogenblik van de betaling gronden mocht hebben gehad om te doen verklaren dat de schuld teniet was; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.

Art. 2032. De borg kan, zelfs voordat hij betaald heeft, de schuldenaar in rechte aanspreken om door hem schadeloos gesteld te worden :

  1. Indien hij tot betaling in rechte vervolgd wordt;

  2. Indien de schuldenaar failliet gegaan is, of in staat van kennelijk onvermogen verkeert;

  3. Indien de schuldenaar zich verbonden heeft om hem binnen een bepaalde tijd het ontslag van zijn borgtocht te bezorgen;

  4. Indien de schuld opeisbaar is geworden door het verschijnen van de termijn waarop zij betaalbaar was gesteld;

  5. Na verloop van tien jaren, indien de hoofdverbintenis geen bepaalde vervaltijd heeft, tenzij de hoofdverbintenis van dien aard is dat zij, zoals bij voorbeeld een voogdij, niet voor een bepaalde tijd kan vervallen.

    AFDELING III. - GEVOLGEN VAN BORGTOCHT TUSSEN DE BORGEN ONDERLING.

    Art. 2033. Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft de borg die de schuld voldaan heeft, verhaal op de overige borgen, ieder voor zijn aandeel;

    Doch dit verhaal heeft alleen plaats, wanneer de borg betaald heeft in een van de gevallen in het vorige artikel vermeld.

    HOOFDSTUK III. - TENIETGAAN VAN BORGTOCHT.

    Art. 2034. De verbintenis uit borgtocht gaat teniet door dezelfde oorzaken als de overige verbintenissen.

    Art. 2035. Schuldvermenging in de persoon van de hoofdschuldenaar en van zijn borg, wanneer de ene erfgenaam wordt van de andere, doet geenszins de vordering teniet van de schuldeiser tegen hem die zich heeft borg gesteld voor de borg.

    Art. 2036. De borg kan zich tegen de schuldeiser beroepen op alle excepties die aan de hoofdschuldenaar toekomen en die tot de schuld zelf behoren;

    Maar hij kan zich niet beroepen op excepties die alleen de schuldenaar persoonlijk betreffen.

    Art. 2037. De borg is ontslagen, wanneer hij door toedoen van de schuldeiser niet meer in de rechten, hypotheken en voorrechten van die schuldeiser kan treden.

    Art. 2038. Wanneer de schuldeiser een onroerend goed of enig ander goed vrijwillig aanneemt in betaling van de hoofdschuld, is de borg ontslagen, al wordt dat goed naderhand tegen de schuldeiser uitgewonnen.

    Art. 2039. Eenvoudige termijnverlenging, door de schuldeiser aan de hoofdschuldenaar toegestaan, ontslaat de borg niet, die in dat geval de schuldenaar kan vervolgen, om hem tot betaling te noodzaken.

    HOOFDSTUK IV. - WETTELIJKE BORGTOCHT EN GERECHTELIJKE BORGTOCHT.

    Art. 2040. Wanneeer iemand krachtens de wet of krachtens een veroordeling verplicht is een borg te stellen, moet de aangeboden borg voldoen aan de bij de artikelen 2018 en 2019 voorgeschreven vereisten.

    (Lid 2 opgeheven) .

    Art. 2041. Hij die geen borg kan vinden, is gerechtigd voldoende pand in de plaats te geven.

    Art. 2042. De gerechtelijke borg kan de uitwinning van de hoofdschuldenaar niet vorderen.

    Art. 2043. Hij die zich enkel voor een gerechtelijke borg heeft borg gesteld, kan de uitwinning van de hoofdschuldenaar noch van de borg vorderen.

    TITEL XV. - DADING.

    Art. 2044. Dading is een contract, waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen, of een toekomstig geschil voorkomen.

    Dit contract moet schriftelijk opgemaakt worden.

    Art. 2045. Om een dading aan te gaan, moet men bekwaam zijn om te beschikken over de voorwerpen die in de dading...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT