28 FEBRUARI 2008. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende organisatie van de sociale verhuurkantoren

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering

Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;

Gelet op artikel 8, 1ste lid van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;

Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode, in het bijzonder artikel 88 § 2 lid 1, 3 en 4, 90 § 1, 92, 3°, 94§ 2, 96 en 123;

Gelet op het besluit van 19 november 1998 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot organisatie van de sociale woningbureaus, gewijzigd bij het besluit van 4 juli 2002;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 3 juli 2007;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;

Gelet op het advies van de Adviesraad voor Huisvesting gegeven op 14 en 21 september 2007;

Gelet op het advies 43.995/3 van de Raad van State gegeven op 22 januari met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van de Minister bevoegd voor Huisvesting,

Na beraadslaging,

HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient men te verstaan onder :

  1. Code : de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode;

  2. Minister : de Minister of de Staatssecretaris bevoegd voor Huisvesting;

  3. Transitwoning : de transitwoning zoals bepaald in artikel 93, § 3, 5° van de Code;

  4. Samenwerkingsakkoord : het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92, 3 ° van de Code.

    HOOFDSTUK II. - Erkenning

    Art. 2. § 1. De erkenning als sociaal verhuurkantoor bedoeld in artikel 92 van de Code, wordt verleend door de Minister.

    § 2. De aanvraag tot erkenning wordt aan de Minister per aangetekend schrijven en vergezeld van de volgende documenten toegestuurd :

    1. de laatste versie van de statuten die in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werden;

    2. de lijst met de namen van de bestuurders en van de vaste leden die bij de griffie van de rechtbank van koophandel werd ingediend;

    3. in voorkomend geval, het activiteitenverslag en de rekeningen en de balans van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;

    4. in voorkomend geval, de lijst van de door de vereniging beheerde woningen;

    5. de nagestreefde doelstellingen van de vereniging voor de periode waarvoor de erkenning wordt aangevraagd met inzonderheid vermelding van het geografische grondgebied waarop zij het overgrote deel van haar activiteiten wenst te ontwikkelen;

    6. de toewijzingswijze van de woningen;

    7. de wijze waarop de inschrijvingsregisters worden opgemaakt en bijgehouden;

    8. de begrotingsraming;

    9. de berekeningswijze voor de door de huurders gestorte huurprijs;

    10. de berekeningswijze van de huurprijs die gestort wordt aan de houders van de zakelijke rechten waardoor gewaarborgd wordt dat deze huurprijs conform is aan de bepalingen van artikel 89, § 3, van de Code;

    11. het bestaan van of het gebrek aan een quota van transitwoningen waarvan de toewijzing geregeld wordt in afwijking van 6° en 7° en de omvang van de quota's;

    12. een origineel exemplaar van het samenwerkingsakkoord met de gemeente of het OCMW;

    13. in voorkomend geval, de lijst met de personeelsleden van de vereniging met vermelding van de uitgevoerde taken.

      De Minister kan de vermeldingen en de ter ondersteuning van de aanvraag te leveren documenten preciseren en aanvullen.

      Indien de aanvraag om erkenning onvolledig is, licht de Minister de vereniging hierover in binnen de drie maanden. In dit geval kan de in § 3 voorziene termijn verlengd worden tot wanneer de ontbrekende documenten ontvangen worden en dit voor een maximale periode van drie maanden.

      § 3. De Minister betekent de toekenning of de weigering van de erkenning binnen de drie maanden na ontvangst van de aanvraag. Bij gebrek aan een antwoord binnen deze termijn wordt de erkenning geacht goedgekeurd te zijn.

      De erkenning wordt door de Minister toegekend in de vorm van een ministerieel besluit waarvan een eensluidend afschrift aan de vereniging toegestuurd wordt.

      De erkenning wordt toegekend voor minimum een en maximum vijf jaar en is hernieuwbaar. Ze kan toegekend worden voor een proefperiode van maximum achttien maanden.

      Het toekennen van een erkenning voor een proefperiode of de weigering van erkenning kunnen het voorwerp uitmaken van een beroep bij de Regering volgens de in artikel 20 bepaalde nadere regels.

      § 4. De aanvraag om erkenning van een sociaal verhuurkantoor dat nooit erkend werd op datum van de inwerkingtreding van dit besluit kan slechts betrekking hebben op een sociaal verhuurkantoor dat door een gemeente werd opgericht of dat op zijn minst een samenwerkingsakkoord heeft afgesloten met die Gemeente of met het OCMW van het grondgebied waarop zijn maatschappelijke zetel gevestigd is.

      Art. 3. § 1. Het samenwerkingsakkoord wordt gesloten voor een periode van minstens een en maximum vijf jaar. Het kan hernieuwd worden.

      § 2. Het samenwerkingsakkoord heeft inzonderheid betrekking op het toezicht door de gemeente of het OCMW op de overeenstemming van de regels die door het sociaal verhuurkantoor op grond van artikel 2, § 2, 6° tot 10° van dit besluit aangenomen werden met het maatschappelijk doel en de vastgelegde doelstellingen.

      Het akkoord verduidelijkt de respectievelijke inbreng van de gemeente of van het OCMW en van het sociaal verhuurkantoor :

    14. de door de gemeente of het OCMW verleende steun, inzonderheid in de vorm van de terbeschikkingstelling van woningen of subsidies of de aanstelling van personeel en de nadere regels ervan,

    15. de samenwerkingswijze tussen het sociaal verhuurkantoor en de gemeente of het OCMW, inzonderheid de regels van toewijzing voor een deel van de door het sociaal verhuurkantoor beheerde woningen aan een doelgroep die door de gemeente of het OCMW en door het sociaal verhuurkantoor gezamenlijk bepaald wordt.

      Het geheel van de inbreng aan woningen waarvan de gemeenten en de OCMW's, volledig of ten dele, eigenaars of houders van zakelijke rechten zijn, mag niet groter zijn dan twintig woningen per sociaal verhuurkantoor indien het minder dan honderd woningen beheert en niet meer dan 20 % van zijn woningenbestand als het meer dan honderd woningen beheert.

      Deze woningen dienen op het moment van de inbreng, te voldoen aan de in artikel 6 van dit besluit bedoelde normen.

      In de gevallen waarbij het samenwerkingsakkoord zich beperkt tot het toezicht op het maatschappelijk doel zonder materiële inbreng wordt dit in het samenwerkingsakkoord zelf vastgelegd.

      § 3. De overeenstemming tussen het samenwerkingsakkoord en de werkelijke situatie van de door het sociaal verhuurkantoor beheerde woningen zal om de vijf jaar worden geverifieerd.

      § 4. Het voorstel van samenwerkingsakkoord wordt door het sociaal verhuurkantoor aan de gemeente of het OCMW per aangetekend schrijven toegestuurd.

      De gemeente of het OCMW betekent de aanvaarding of de weigering van dit akkoord binnen de drie maanden.

      HOOFDSTUK III. - Huurovereenkomsten tussen de huurders en het sociaal verhuurkantoor of de houders van zakelijke rechten

      Art. 4. § 1. De huurovereenkomst die tussen de houder van het zakelijk recht en het sociaal verhuurkantoor afgesloten wordt, dient overeen te stemmen met de huurovereenkomst vervat in bijlage I van dit besluit.

      De overeenkomst van het mandaat van beheer voor een woning of een gebouw, die tussen de houder van het zakelijk recht en het sociaal verhuurkantoor afgesloten wordt, dient overeen te stemmen met de overeenkomst vervat in bijlage II van dit besluit.

      De huurovereenkomst en de bewoningsovereenkomst van een transitwoning die het sociaal verhuurkantoor bindt aan zijn huurder, of deze laatste met de houder van zakelijke rechten in het geval een woning aan het sociaal verhuurkantoor werd toevertrouwd in het kader van een mandaat van beheer conform bijlage II, vermelden respectievelijk de in de overeenkomsten vervat in de bijlagen III, IV en V van het besluit voorziene bepalingen.

      § 2. Elke aanvullende bepaling die strijdig is met de bepalingen van deze modelovereenkomsten sluit de woning in kwestie uit van het toepassingsveld van dit besluit.

      Art. 5. Indien de door het sociaal verhuurkantoor in beheer genomen of gehuurde woning bewoond is op het ogenblik dat ze aan de vereniging wordt toevertrouwd, zal de huurovereenkomst met de huurder aangepast worden teneinde in overeenstemming te zijn met de bepalingen van artikel 4 van dit besluit, ten laatste op de eerste vervaldatum van de lopende huurovereenkomst of in het geval van een huurovereenkomst van negen jaar, op het einde van de lopende periode van drie jaar.

      HOOFDSTUK IV. - Gezondheidsnormen van de woningen

      Art. 6. Voor de toepassing van dit besluit worden de woningen enkel in aanmerking genomen indien ze beantwoorden aan de normen van het besluit van 4 september 2003 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de elementaire verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting van de woningen en aan de normen van het ministerieel besluit van 30 juni 2005 tot bepaling van de kwaliteitsnormen van woningen voor de toepassing van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 december 2004 tot instelling van een verhuis- en installatietoelage en een bijdrage in het huurgeld.

      HOOFDSTUK V. - Deelname van de huurders in de beheerskosten

      Art. 7. Overeenkomstig artikel 90, § 1, van de Code mogen de beheerskosten voor gezinnen met een inkomen dat tot 50 % hoger ligt dan het toelatingsinkomen tot de sociale woning niet meer bedragen dan 10 % van het huurgeld dat aan de houder van het zakelijk recht wordt gestort.

      Art. 8. Voor de huurders die met een overmatige schuldenlast te kampen hebben, worden deze percentages toegepast op basis van de werkelijke bestaansmiddelen die vastgesteld worden in overeenstemming met een op grond van de ordonnantie van 7 november 1996 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, erkende instelling. In alle gevallen mogen de inkomens van deze...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT