Wet tot bestraffing van de beleedigingen aan den Koning., de 6 avril 1847

Artikel 1. Al wie, hetzij in openbare plaatsen of bijeenkomsten, door uitlatingen, kreten of bedreigingen, hetzij door welke geschriften, drukwerken, prenten of zinnebeelden ook, die aangeslagen, rondgedeeld of verkocht, te koop of voor de oogen van het publiek ten toon gesteld worden, zich schuldig maakt aan beleediging van den persoon van den Koning, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van 300 tot 3,000 frank.

Art. 2. Al wie, door een van dezelfde middelen, zich schuldig maakt aan beleediging van de leden van de koninklijke familie, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van 100 tot 2,000 frank.

Art. 3. Hij die schuldig is aan een der feiten, voorzien door de artikelen 1 en 2, kan, bovendien, van de uitoefening van alle of een gedeelte van de rechten vermeld in artikel 42 van het Strafwetboek, worden ontzet gedurende een tijdsverloop van twee tot vijf jaar.

Deze straf en een geldboete van 300 tot 3,000 frank kunnen insgelijks uitgesproken worden tegen hen die schuldig zijn aan een van de wanbedrijvan voorzien door het niet opgeheven gedeelte van artikel 3 van het decreet van 20 Juli 1831, onverminderd de reeds door dit artikel gestelde straf.

Art. 4. De personen die naar het hof van assisen verwezen worden wegens een van de wanbedrijven bepaald door deze wet, kunnen berecht worden gedurende de zitting van de assisen die geopend is op het ogenblik van de uitspraak van het arrest van verwijzing.

De uitloting van de jury voor de zaak heeft onmiddellijk plaats.

De termijnen gesteld bij (de artikelen 118 en 240 van het Gerechtelijk Wetboek), worden tot achtenveertig uren verminderd.

Art. 5. Indien de beschuldigde niet verschijnt, of indien hij zich verwijdert vÛÛr dat met de uitloting van de gezworenen een aanvang werd gemaakt, verleent het hof van assisen tegen hem een bevel van bijlijfneming. Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering.

Indien de beschuldigde zich verwijdert nadat de uitloting van de gezworenen is aangevangen, wordt de zaak voortgezet alsof hij aanwezig gebeleven was en het arrest zal onherroepelijk zijn.

Art. 6. De beschuldigde die krachtens artikel 5 van de wet van 6 April 1847 aangehouden is, kan zijn voorloopige invrijheidstelling onder borgtocht...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT