Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen, de 29 novembre 2018

HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  1. decreet: het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen;

  2. administratie: het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;

  3. besluit van 28 maart 2003: het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002.

    HOOFDSTUK 2. - OPLEIDING EN BEROEPSACTIVITEIT

    Afdeling 1. - Opleiding

    Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

    Art. 2. - Toekenning van de basiskinderbijslag op basis van een opleiding

    Op basis van artikel 9, § 3, van het decreet wordt de basiskinderbijslag toegekend aan elk kind dat een opleiding bedoeld in deze afdeling volgt.

    Art. 3. - Bepaling van de opleidingsperiode

    Tijdens de volgende perioden wordt een kind geacht een in deze afdeling vermelde opleiding te volgen:

  4. tijdens de periode waarin het voor één van die opleidingen ingeschreven is bij een onderwijs- of opleidingsinstelling;

  5. tijdens het hele schooljaar, wanneer het uiterlijk op 30 november van het schooljaar in kwestie voor een opleiding ingeschreven is;

  6. tijdens de periode tussen twee opeenvolgende schooljaren, wanneer het kind na de zomervakantie opnieuw een opleiding volgt;

  7. tijdens de zomervakantie na beëindiging van het schooljaar aan de onderwijs- of opleidingsinstelling die het kind verlaat, wanneer het kind na de zomervakantie geen opleiding meer volgt. De zomervakantie wordt geacht voorbij te zijn, zodra het volgende schooljaar begint en uiterlijk 120 dagen na het begin van die vakantie.

    Het kind dat tot het einde van een schooljaar voor een opleiding ingeschreven was en zich wegens ziekte niet kan laten inschrijven voor het volgende schooljaar, wordt tot het einde van de zomervakantie na dat volgende schooljaar geacht een opleiding te volgen.

    Het feit dat het kind zich wegens ziekte niet voor het volgende schooljaar kan laten inschrijven, bewijst de aanvrager met een geneeskundig getuigschrift.

    Art. 4. - Uitsluiting van de werkzoekende

    Een inschrijving als werkzoekende leidt tot het weerlegbare vermoeden dat een kind geen opleiding meer volgt.

    In afwijking van het eerste lid leidt een inschrijving als werkzoekende tijdens de zomervakantie tot het weerlegbare vermoeden dat een kind na het einde van de zomervakantie geen opleiding meer volgt.

    Het vermoeden kan weerlegd worden door een nieuw bewijs dat het kind nog altijd in een onderwijs- of opleidingsinstelling ingeschreven is.

    Onderafdeling 2. - Leertijd en deeltijds onderwijs

    Art. 5. - Leertijd en daarmee gelijkgestelde opleidingen

    Een leertijd wordt beschouwd als een opleiding, als de desbetreffende leerovereenkomst of de desbetreffende leerverbintenis erkend en gecontroleerd wordt:

  8. overeenkomstig de bepalingen inzake opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand en in kleine en middelgrote ondernemingen;

  9. overeenkomstig de bepalingen betreffende het industrieel leerlingwezen;

  10. overeenkomstig artikel 19 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden.

    De leertijden vermeld in het eerste lid worden gelijkgesteld met:

  11. de leertijden buiten België waarvan het programma erkend is door de bevoegde buitenlandse autoriteit of overeenstemt met een door die autoriteit erkend programma;

  12. de opleiding tot ondernemingshoofd ("Meisterausbildung") en de meesterschapsstage ("Meistervolontariat");

  13. de opleiding tot ondernemingshoofd ("Ausbildung zum Betriebsleiter").

    Art. 6. - Deeltijds onderwijs en daarmee gelijkgestelde opleidingen

    Deeltijds secundair onderwijs in het gewoon onderwijs, onderwijs in het gespecialiseerd onderwijs, alsook een 'erkende vorming' vermeld in artikel 2 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht worden beschouwd als opleiding.

    Onderwijs buiten België waarvan het programma erkend is door de bevoegde buitenlandse autoriteit of overeenstemt met een door die autoriteit erkend programma, wordt gelijkgesteld met onderwijs als vermeld in het eerste lid.

    Onderafdeling 3. - School

    Art. 7. - Schoolonderwijs

    Cursussen aan een of meer onderwijsinstellingen worden als een opleiding beschouwd, als ze minstens 17 uur per week omvatten. Een lestijd van minstens 45 minuten geldt als een uur.

    De uren vermeld in het eerste lid worden gelijkgesteld met:

  14. uren die besteed moeten worden aan praktische oefeningen in de onderwijsinstelling onder het toezicht van leerkrachten;

  15. uren die onder toezicht als studie in de onderwijsinstelling moeten worden doorgebracht;

  16. stages, voor zover die in het leerprogramma worden voorgeschreven;

  17. uren in onderwijsinstellingen buiten België waarvan het programma erkend is door de bevoegde buitenlandse autoriteit of overeenstemt met een door die autoriteit erkend programma.

    In afwijking van het eerste lid worden cursussen voor volwassenenvorming niet als een opleiding beschouwd.

    Onderafdeling 4. - Instelling voor hoger onderwijs

    Art. 8. - Hoger onderwijs

    Hoger onderwijs wordt beschouwd als een opleiding, als het kind ingeschreven is voor een studierichting die leidt tot een door de Staat erkend bachelordiploma, masterdiploma of daarmee gelijkgesteld diploma.

    Met het hoger onderwijs vermeld in het eerste lid worden gelijkgesteld:

  18. de opleiding tot bedienaar van een door de Staat erkende eredienst;

  19. de wetenschappelijke leergangen als voorbereiding op de Koninklijke Militaire School of ingenieurstudiën.

    Onderwijs in het kader van een doctoraal proefschrift wordt niet als een opleiding beschouwd.

    Art. 9. - Hoger onderwijs dat niet tot een diploma leidt

    In afwijking van artikel 8 wordt hoger onderwijs dat niet tot een door de Staat erkend bachelordiploma, masterdiploma of daarmee gelijkgesteld diploma leidt, als een opleiding beschouwd als het hoger onderwijs waarvoor het kind ingeschreven is, minstens 17 uur per week omvat. Een lestijd van 45 minuten geldt als een uur.

    De lesuren in het kader van een doctoraal proefschrift komen niet in aanmerking voor de berekening van de uren vermeld in het eerste lid.

    Onderafdeling 5. - Vermindering of beëindiging van de opleiding

    Art. 10. - Vermindering of beëindiging van de opleiding

    Er wordt van uitgegaan dat een kind niet langer een opleiding volgt, als:

  20. het zijn inschrijving of inschrijvingen in de loop van het schooljaar terugschroeft onder het aantal uren vermeld in de artikelen 7 en 9;

  21. de opleidingen vermeld in de artikelen 5 tot 9 in de loop van het schooljaar waarvoor het ingeschreven was, beëindigd worden.

    Afdeling 2. - Winstgevende activiteit

    Art. 11. - Periode van de winstgevende activiteit

    Een kind wordt voor een volledig kwartaal beschouwd als 'persoon die een winstgevende activiteit uitoefent' in de zin van artikel 11, eerste lid, van het decreet, als het binnen dat kwartaal gedurende minstens 24 dagen:

  22. een winstgevende activiteit uitoefent in het kader van een arbeidsovereenkomst;

  23. een winstgevende activiteit uitoefent in het kader van een statuut;

  24. een winstgevende activiteit uitoefent als zelfstandige.

    Art. 12. - Toegestane winstgevende activiteiten

    In afwijking van artikel 11 worden de volgende activiteiten als toegestaan beschouwd en worden ze niet meegerekend voor de berekening van het daarin vermelde aantal dagen:

  25. een activiteit die een kind uitoefent in het kader van een opleiding vermeld in de artikelen 5 tot 9;

  26. de vrijwillige dienst van collectief nut in de zin van de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut. De soldij bepaald in artikel 5 van dezelfde wet wordt niet als winst of sociale uitkering beschouwd;

  27. een activiteit die een kind uitoefent in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten gedefinieerd in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;

  28. vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. De vergoedingen in de zin van artikel 10 van dezelfde wet worden niet als winst of sociale uitkering beschouwd, als het onbezoldigde karakter van het vrijwilligerswerk overeenkomstig hetzelfde artikel van die wet daardoor niet verloren gaat;

  29. de 'vrijwillige militaire inzet' in de zin van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel, waartoe het kind zich krachtens artikel 21, tweede lid, van de voormelde wet verplicht heeft. De voordelen vermeld in artikel 50, tweede lid, van de voormelde wet worden niet als winst of sociale uitkering beschouwd;

  30. een activiteit als zelfstandige waarvoor verminderde sociale bijdragen worden betaald overeenkomstig artikel 12, § 1ter, en § 2, en artikel 12bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;

  31. activiteiten van vrijwillige brandweerlieden en vrijwillige ambulanciers die geen brandweerman zijn in de zin van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.

    Art. 13. - Ontvangst van sociale uitkeringen

    Als het kind een sociale uitkering ontvangt met toepassing van een Belgische of buitenlandse regeling inzake ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, beroepsziekten of werkloosheid of als het kind een 'uitkering voor de onderbreking van de beroepsloopbaan' ontvangt als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, dan wordt het kind als 'persoon die een winstgevende activiteit uitoefent' beschouwd voor de maand waarop die sociale uitkering of uitkering voor de onderbreking van de beroepsloopbaan betrekking heeft, behalve indien die sociale uitkering of uitkering voor de onderbreking van de beroepsloopbaan werd uitbetaald op basis van een toegestane activiteit vermeld in artikel 12.

    HOOFDSTUK 3. - KINDEREN MET EEN BEPERKING

    Art. 14. - Vaststelling van de beperking en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT