Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot uitvoering van de ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, de 28 janvier 2021

HOOFDSTUK I. - INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

  1. "Brusselse verzekeringsinstellingen": de Brusselse verzekeringsinstellingen, zoals bedoeld in artikel 2, 7° van de ordonnantie van 21 december 2018 betreffende de Brusselse verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen;

  2. "Ordonnantie": de ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;

  3. "Mededeling van een wijziging met impact op de tegemoetkoming": de mededeling, zoals bedoeld in artikel 10 van de ordonnantie;

  4. "Ministers": de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen;

  5. "Beheerraad ": De Beheerraad voor Gezondheid en Bijstand aan personen van de Dienst, zoals bedoeld in artikel 9, § 1 van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag.

    HOOFDSTUK II. - VERMINDERDE ZELFREDZAAMHEID

    Art. 2. § 1. De evaluatie van de graad van verminderde zelfredzaamheid gebeurt aan de hand van een door de Ministers vastgestelde handleiding, volgens welke rekening wordt gehouden met de volgende factoren:

    - verplaatsingsmogelijkheden;

    - mogelijkheden om zijn voedsel te nuttigen of te bereiden;

    - mogelijkheid om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden;

    - mogelijkheid om zijn woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten;

    - mogelijkheid om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en gevaar te kunnen vermijden;

    - mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact.

    § 2. Voor ieder van de in § 1 vermelde factoren wordt als volgt een aantal punten toegekend naar gelang van de graad van verminderde zelfredzaamheid van begunstigde:

    - geen moeilijkheden, geen bijzondere inspanning en geen bijzondere hulpmiddelen: 0 punten;

    - beperkte moeilijkheden of beperkte bijkomende inspanning of beperkt beroep op bijzondere hulpmiddelen: 1 punt;

    - grote moeilijkheden of een grote bijkomende inspanning of uitgebreid beroep op bijzondere hulpmiddelen: 2 punten;

    - onmogelijk zonder hulp van derden, zonder opvang in een aangepaste voorziening of zonder volledig aangepaste omgeving: 3 punten;

    De toegekende punten worden samengeteld en naar gelang van dit totaal behoort behoort de begunstigde tot een van de in artikel 8 van de ordonnantie vermelde categorieën.

    Art. 3. De verminderde zelfredzaamheid wordt vastgesteld door een door de Dienst daartoe aangewezen arts of een multidisciplinair team, bestaande uit minstens één arts.

    HOOFDSTUK III. - HET HUISHOUDEN

    Art. 4. § 1. Onder huishouden wordt verstaan elke vorm van samenwonen van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad.

    § 2. Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de begunstigde.

    § 3. Wanneer echter één van de leden van het huishouden in een penitentiaire instelling is opgesloten of opgenomen is in een inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij, georganiseerd door de federale overheid, in een forensisch psychiatrisch centrum, georganiseerd door de federale overheid, of in een andere instelling met een vergelijkbaar doel, dan houdt het huishouden op te bestaan.

    HOOFDSTUK IV. - HET INKOMEN

    Art. 5. § 1. Onverminderd de toepassing van art. 6, § 1, worden alle inkomsten, ongeacht de aard of oorsprong ervan, waarover de begunstigde en eventueel de persoon met wie hij een huishouden vormt, in aanmerking genomen.

    § 2. Indien de begunstigde en de persoon met wie hij een huishouden vormt, beide recht hebben op een tegemoetkoming, wordt voor elk van beide personen rekening gehouden met de helft van het inkomen van het huishouden.

    Art. 6. § 1. Voor de berekening van de inkomsten wordt er geen rekening gehouden met:

  6. de gezinsbijslagen;

  7. de uitkeringen die verband houden met openbare of private bijstand;

  8. de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;

  9. de frontstrepen- en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;

  10. de volgende tegemoetkomingen toegekend aan de persoon met wie de begunstigde een huishouden vormt:

    1. een integratietegemoetkoming of een inkomensvervangende tegemoetkoming als vermeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;

    2. een gewone tegemoetkoming of een bijzondere tegemoetkoming krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;

    3. een tegemoetkoming voor hulp aan derden, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 27 juni 1969 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;

    4. een aanvullende tegemoetkoming of een tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen;

  11. het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld dat betaald wordt ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen evenals het vakantiegeld ten laste van de pensioenregeling van de openbare sector;

  12. de vergoedingen die in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen toegekend worden aan de persoon met wie de begunstigde een huishouden vormt;

  13. het deel van het pensioen dat overeenstemt met het bedrag van het aan de echtgenoot of ex-echtgenoot betaalde onderhoudsgeld door de van tafel en bed gescheiden, de feitelijk of uit de echt gescheiden begunstigde die een pensioen geniet, indien de verplichting tot het betalen van het onderhoudsgeld bij gerechtelijke beslissing werd vastgesteld;

  14. de vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de Tweede Wereldoorlog.

  15. de vergoedingen die worden toegekend met toepassing van artikel 10 en 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, voor zover die vergoedingen voldoen aan de voorwaarden vermeld in het voormeld artikel 10, eerste en derde lid en artikel 11.

  16. de vergoedingen die worden toegekend met toepassing van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme.

    § 2. Voor de toepassing van dit artikel zijn de in aanmerking te nemen inkomsten degene waarop de begunstigde recht heeft op de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag, zoals bedoeld in artikel 35, § 1, de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag tot herziening, zoals bedoeld in artikel 38, zesde en zevende lid, of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening, zoals bedoeld in de artikelen 39 en 40.

    Met het oog op het aftrekken van deze inkomsten van het bedrag van de tegemoetkoming, worden de bedragen van de inkomsten bedoeld in dit besluit berekend op jaarbasis.

    Art. 7. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder referentiejaar verstaan: het jaar -2, zijnde het tweede kalenderjaar voorafgaand aan:

  17. de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag, zoals bedoeld in artikel 35, § 1, de ingangsdatum van een beslissing op aanvraag tot herziening, zoals bedoeld in artikel 38, zesde of zevende lid;

  18. de maand die volgt op het feit dat aanleiding geeft tot een ambtshalve herziening, zoals bedoeld in de artikelen 39 en 40.

    § 2. Wanneer de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt een beroepsactiviteit als werknemer uitoefent, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het belastbaar inkomen van het referentiejaar.

    § 3. Voor een zelfstandige is het in aanmerking te nemen beroepsinkomen het bedrag van het inkomen zoals bepaald in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende het sociaal statuut van de zelfstandigen, dat betrekking heeft op het referentiejaar.

    § 4. In geval van begin of hervatting van een beroepsactiviteit als zelfstandige, wordt, zolang § 3 niet kan worden toegepast, en in alle gevallen waarin er niet naar een door de Administratie der Directe Belastingen vastgesteld beroepsinkomen kan worden verwezen, het beroepsinkomen in rekening gebracht dat door de begunstigde of, in voorkomend geval, door de persoon met wie hij een huishouden vormt, is aangegeven. Dat inkomen kan nagezien en, in voorkomend geval, verbeterd worden op grond van bij de Administratie der Directie Belastingen verkregen gegevens.

    Wanneer de begunstigde de beroepsactiviteit als zelfstandige van de overleden persoon met wie hij een huishouden vormde, voortzet, wordt het inkomen, dat deze laatste heeft verworven in de loop van het referentiejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking moet worden genomen, geacht door de begunstigde verworven te zijn.

    § 5. Als op de datum, zoals bedoeld in § 1, 1° of 2°, de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, de beroepsactiviteit heeft stopgezet om een pensioen of een inkomensgarantie voor ouderen te verkrijgen, dan wordt er met geen enkel beroepsinkomen meer rekening gehouden.

    § 6. Wanneer het beroepsinkomen van het jaar -2 voortkomt uit een activiteit uitgeoefend voordat de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt gepensioneerd waren, daar waar op de ingangsdatum deze persoon of deze personen een pensioen genieten en tevens een toegelaten beroepsactiviteit uitoefenen, is het bedrag van het beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden dit laatste bedrag, omgerekend op jaarbasis.

    § 7. lndien de begunstigde of de persoon met wie hij een huishouden vormt, op de datum, zoals bedoeld in § 1, 1° of 2°, een vervangingsinkomen, met uitzondering van de pensioeninkomens, zoals bedoeld in artikel 8 heeft, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT