11 DECEMBER 2002. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en de Protocollen I en II en de wisseling van brieven, gedaan te Luxemburg op 5 juni 2001 (1) (2)

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2. Het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en de Protocollen I en II en de wisseling van brieven, gedaan te Luxemburg op 5 juni 2001, zullen volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 11 december 2002.

ALBERT

Van Koningswege :

De Minister van Buitenlandse Zaken,

L. MICHEL

De Minister van Financiën,

D. REYNDERS

De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken,

Mevr. A. NEYTS-UYTTEBROECK

Gezien en met 's Lands zegel gezegeld :

De Minister van Justitie,

M. VERWILGHEN

_______

Nota

(1) Zitting 2001-2002.

Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet, ingediend op 7 oktober 2002, 2-1293/1. - Bijlage 2-1293/2 - Verslag 2-1293/3

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 28 november 2002.

Kamer.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, 50-2155/1. - Verslag 50-2155/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 28 november 2002.

(2) Deze overeenkomst zal op 31 december 2002 in werking treden.

Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk België

en

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

Wensende dat door beide Staten een nieuw Verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zijn het volgende overeengekomen :

HOOFDSTUK I

Werkingssfeer van het verdrag

Artikel 1

Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende Staten.

Artikel 2

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende Staat, van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen, of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name :

    1. in België :

      1. de personenbelasting;

      2. de vennootschapsbelasting;

      3. de rechtspersonenbelasting;

      4. de belasting van niet-inwoners;

      5. de aanvullende crisisbijdrage,

      met inbegrip van de voorheffingen, de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen, alsmede de aanvullende belastingen op de personenbelasting,

      (hierna te noemen « Belgische belasting »);

    2. in Nederland :

      1. de inkomstenbelasting;

      2. de loonbelasting;

      3. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965;

      4. de dividendbelasting;

      5. de vermogensbelasting;

      (hierna te noemen : « Nederlandse belasting »).

  4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheidene belastingwetten zijn aangebracht, mede.

    HOOFDSTUK II. - Begripsbepalingen

    Artikel 3

    Algemene begripsbepalingen

  5. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist :

    1. 1° betekent de uitdrukking « een verdragsluitende Staat » het Koninkrijk België of het Koninkrijk der Nederlanden, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking « verdragsluitende Staten » het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden;

      1. betekent de uitdrukking « België » het Koninkrijk België; gebruikt in geografische zin, betekent zij het territorium van het Koninkrijk België, daarin inbegrepen de territoriale zee en de maritieme zones en de luchtgebieden waarover, in overeenstemming met het internationaal recht, het Koninkrijk België soevereine rechten of zijn jurisdictie uitoefent;

      2. betekent de uitdrukking « Nederland » het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;

    2. omvat de uitdrukking « persoon » een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen;

    3. betekent de uitdrukking « vennootschap » elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing in de verdragsluitende Staat waarvan zij inwoner is, als een rechtspersoon wordt behandeld;

    4. betekenen de uitdrukkingen « onderneming van een verdragsluitende Staat » en « onderneming van de andere verdragsluitende Staat » onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende Staat;

    5. betekent de uitdrukking « internationaal verkeer » alle vervoer met een schip, binnenschip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip, binnenschip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen;

    6. betekent de uitdrukking « bevoegde autoriteit » :

      1. in België, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger, en

      2. in Nederland, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

    7. betekent de uitdrukking « onderdanen » :

      1. alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een verdragsluitende Staat bezitten;

      2. alle vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een verdragsluitende Staat van kracht is.

  6. Voor de toepassing van het Verdrag op enig ogenblik door een verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat ogenblik heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is; elke betekenis onder de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat heeft voorrang op de betekenis welke die uitdrukking heeft onder de andere wetten van die Staat.

    Artikel 4

    Inwoner

  7. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking « inwoner van een verdragsluitende Staat » iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.

  8. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide verdragsluitende Staten is, wordt zijn situatie op de volgende wijze bepaald :

    1. hij wordt geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    2. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    3. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    4. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  9. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide verdragsluitende Staten, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

    Artikel 5

    Vaste inrichting

  10. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking « vaste inrichting » een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  11. De uitdrukking « vaste inrichting » omvat in het bijzonder :

    1. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    2. een filiaal;

    3. een kantoor;

    4. een fabriek;

    5. een werkplaats; en

    6. een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  12. De plaats van uitvoering van een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT