Arrêt Nº273526 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 31/05/2022

Judgment Date31 mai 2022
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number273526
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
RvV X - Pagina 1
nr. 273 526 van 31 mei 2022
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat B. DHONDT
Rotterdamstraat 53
2060 ANTWERPEN
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Servische nationaliteit te zijn, op 3 maart 2022 heeft
ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de
staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 21 december 2021 die een einde stelt aan het recht op verblijf
van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 21).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 29 maart 2022, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 3 mei 2022.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken M. BEELEN.
Gehoord de opmerkingen van advocaat B. DHONDT, die verschijnt voor de verzoekende partij en van
advocaat L. DE MAERTELAERE, die loco advocaten C. DECORDIER & T. BRICOUT verschijnt voor de
verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. De verwerende partij stelt het feitenrelaas als volgt voor in haar nota met opmerkingen:
Verzoekster verklaart van Servische nationaliteit te zijn, geboren te Budiserci op X. Verzoeksters ouders
hebben een asielaanvraag ingediend op 30.11.2006. De adjunctCommissaris-generaal voor de
vluchtelingen en staatlozen heeft op 22.05.2007 een beslissing genomen tot weigering van de
vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Tegen deze beslissing hebben
verzoeksters ouders beroep ingediend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, die bij arresten nrs.
2200 en 2201 dd. 01.10.2007 de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan
verzoeksters ouders geweigerd heeft. Op 19.10.2007 heeft de gemachtigde van de Minister van
Binnenlandse Zaken een beslissing genomen tot bevel om het grondgebied te verlaten-asielzoeker t.a.v.
RvV X - Pagina 2
verzoekster haar ouders, beslissing die op 05.03.2007 betekend werd. Verzoeksters ouders hebben op
06.11.2007 een aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet
ingediend. Deze aanvraag werd onontvankelijk verklaard op 09.01.2008 met beslissing tot bevel om het
grondgebied te verlaten. Op 16.01.2008 werden deze beslissingen aan verzoeksters ouders betekend.
Verzoeksters ouders hebben op 19.02.2008 een aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel
9bis van de Vreemdelingenwet ingediend. Deze aanvraag werd onontvankelijk verklaard op 26.01.2009
met beslissing tot bevel om het grondgebied te verlaten. Op 06.02.2009 werden deze beslissingen aan
verzoeksters ouders betekend. Op 23.02.2009 hebben verzoeksters ouders een tweede aanvraag om
machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ingediend. Deze aanvraag werd
onontvankelijk verklaard op 28.06.2010, beslissing die op 02.07.2010 betekend werd. Op 18.08.2011
dienden verzoeksters ouders wederom een (derde) aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van
artikel 9ter van de Vreemdelingenwet in. Deze aanvraag werd onontvankelijk verklaard op 10.11.2011
met beslissing tot bevel om het grondgebied te verlaten. Op 24.11.2011 werden deze beslissingen aan
verzoeksters ouders betekend. Verzoeksters ouders dienden op 20.12.2011 een vierde aanvraag om
machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet in. Deze aanvraag werd
ontvankelijk verklaard op 05.12.2012. Verzoeksters ouders hebben bij schrijven dd. 06.02.2013 een
tweede aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ingediend.
Op 20.12.2013 van de gemachtigde van de federale Staatssecretaris voor Asiel en Migratie,
Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding waarbij de vierde aanvraag om machtiging tot verblijf
op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ongegrond verklaard werd. Verzoeksters ouders
dienden op 15.01.2014 een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
tegen voormelde ongegrondheidsbeslissing. Bij arrest nr. 137.712 dd. 02.02.2015 verwierp de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen uiteindelijk het annulatieberoep. Op 21.02.2014 verklaarde de gemachtigde
van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding
inmiddels de tweede aanvraag tot verblijfsmachtiging overeenkomstig artikel 9bis van de
Vreemdelingenwet onontvankelijk. Op 21.02.2014 nam de gemachtigde van de Staatssecretaris voor
Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding tevens een beslissing, houdende
een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13) t.a.v. verzoekster haar ouders Verzoekers ouders
dienden op 17.06.2014 een nieuwe (vijfde) aanvraag om machtiging tot verblijf in, in toepassing van artikel
9ter van de Vreemdelingenwet. Op 04.08.2014 verklaarde de gemachtigde van de Staatssecretaris voor
Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding de vijfde aanvraag tot
verblijfsmachtiging overeenkomstig artikel 9bis van de Vreemdelingenwet onontvankelijk. Op 04.08.2014
nam de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding tevens een beslissing, houdende een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage
13) t.a.v. verzoekster haar ouders Op 04.08.2014 nam de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel
en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding een beslissing, houdende een
inreisverbod (bijlage 13sexies) t.a.v. verzoekster haar ouders Op 08.09.2014 dienden verzoeksters
ouders een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen tegen voormelde
bijlage 13sexies. Bij arrest nr. 137.711 dd. 02.02.2015 vernietigde de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen de bestreden beslissingen. Op 19.02.2015 dienden verzoeksters ouders
(mede namens verzoekster) een zesde aanvraag om machtiging tot verblijf in, in toepassing van artikel
9ter van de Vreemdelingenwet. Verzoeksters ouders dienden op 11.03.2015 (tezamen met verzoekster
en haar broer) tevens een derde aanvraag om machtiging tot verblijf in, in toepassing van artikel 9bis van
de Vreemdelingenwet in. Op 19.02.2015 verklaarde de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel
en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding de derde aanvraag tot verblijfsmachtiging
overeenkomstig artikel 9bis van de Vreemdelingenwet onontvankelijk Op 19.02.2015 nam de
gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding ten aanzien van verzoeksters ouders tevens een beslissing, houdende een bevel om
het grondgebied te verlaten (bijlage 13). Op 13.01.2016 werd verzoekster als niet-begeleide minderjarige
gesignaleerd aan de Dienst Voogdij, waarna op 19.04.2016 een voogd voor verzoekster werd
aangewezen. Op 03.08.2017 werd de voogdij van rechtswege beëindigd, gelet op het feit dat verzoekster
op 13.07.2017 de volle leeftijd van 18 jaar had bereikt en aldus meerderjarig was geworden. Op
21.02.2018 werd de zesde aanvraag tot verblijfsmachtiging overeenkomstig artikel 9ter van de
Vreemdelingenwet onontvankelijk verklaard. Op 21.02.2018 nam de gemachtigde van de Staatssecretaris
voor Asiel en Migratie, belast met Administratieve Vereenvoudiging tevens een beslissing, houdende een
bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13) ten aanzien van verzoeksters ouders. Verzoekster zelf
diende inmiddels op 10.05.2017 een aanvraag in voor een verblijfskaart van een familielid van een
Unieburger, als moeder van een minderjarig Belgisch kind. Verzoekster was op dat ogenblik zelf nog
minderjarig. Op 20.04.2018 werd verzoekster in het bezit gesteld van een F-kaar. Op 17.01.2020 werd
verzoekster ambtshalve geschrapt door de gemeente Geel. Op 04.12.2020 maakte de Dienst
Vreemdelingenzaken instructies over aan de gemeente Geel, met name dat verzoekster -na een positieve
RvV X - Pagina 3
woonstcontrole- opnieuw kon worden ingeschreven en opnieuw in het bezit diende te worden gesteld van
een F-kaart, geldig tot 05.12.2022. Tevens werd verzoekster verzocht om in het kader van artikel
42quater, §5 van de Vreemdelingenwet bewijsdocumenten over te maken met betrekking tot haar actuele
situatie, met inbegrip van bewijs dat er sprake is van een financiële en affectieve band met het
minderjarige kind. Verzoekster nam op 17.12.2020 kennis van voormeld schrijven. Op 21.12.2021 nam
de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie een beslissing, houdende de beëindiging
van het recht op verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage
21). Dit is de bestreden beslissing. Op 10.02.2022 werd verzoekster aangetroffen in illegaal verblijf in het
Rijk.
1.2. Uit het administratief dossier blijkt dat de verzoekende partij op 4 december 2020 opnieuw kon
heringeschreven worden in het vreemdelingeregister en een F-kaart kon worden afgeleverd, geldig tot 5
december 2022.
1.3. Op 17 december 2020 werd aan de verzoekende partij een brief ter kennis gegeven met de vraag om
recente bewijzen in het kader van artikel 42quater, §5, van de wet van 15 december 1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de
Vreemdelingenwet), dit binnen de maand na de kennisgeving van de brief van 4 december 2020.
1.4. Op 21 december 2021 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie de
beslissing die een einde stelt aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het
grondgebied te verlaten (bijlage 21). Dit is de bestreden beslissing, op 1 februari 2022 ter kennis gegeven,
met volgende redengeving:
“(…)
In uitvoering van artikel 42quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 54 van het
koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging
en de verwijdering van vreemdelingen wordt er een einde gesteld aan het verblijf van:
Naam: H.
Voorna(a)m(en): M.
Nationaliteit: Servië
Geboortedatum: 13.07.1999
Geboorteplaats: Budisarci
Identificatienummer in het Rijksregister: (…)
Verblijvende te: (…)
Reden van de beslissing:
Betrokkene bekwam het verblijfsrecht als familielid van een burger van de Unie na indiening van een
bijlage 19ter op 10.05.2017 waarna zij in het bezit werd gesteld van een F-kaart op 20.04.2018.
Betrokkene verkreeg het verblijfsrecht in functie van de Belg D. K. L. (RR: ), haar minderjarig Belgisch
kind met wie zij zich vestigde. Intussen is de situatie van betrokkene totaal gewijzigd. Overeenkomstig de
gegevens in het Rijksregister blijkt er geen gezamenlijke vestiging meer te zijn tussen betrokkene en
referentiepersoon, en dit sedert 20.04.2018. Om een gezinscel te vormen met een Belgisch kind hoeft er
niet noodzakelijk samenwoonst te zijn, men kan ook een gezinscel vormen met een kind en daartoe
aantonen en affectieve en/of financiële band te hebben met het kind. Uit het dossier blijkt het kind intussen
geplaatst te zijn in een pleeggezin. Van enig financiëel engagement van mevrouw tegenover het kind is
derhalve geen sprake, het is ten laste van de jeugdbescherming/het pleeggezin. De voornaamste
zorgdrager van het kind is het pleeggezin, zij staan in voor de dagelijkse zorg over het kind. Wat concreet
de situatie is van het kind, waarom het in een pleeggezin moet worden opgevangen, of er gewerkt wordt
aan re-integratie bij betrokkene, blijkt nergens uit de voorgelegde documenten. Betrokkene heeft enkel
een contract voorgelegd met Pleegzorg Antwerpen bezoekruimte waaruit blijkt dat ze om de twee weken
haar kind mag zien in de bezoeksruimte gedurende 1 uur. Uit dat contract valt nergens op te maken in
hoeverre betrokkene daadwerkelijk de ouderlijke macht heeft, in welke context beslist is om het kind te
plaatsen of de Belgische vader nog contact heeft met het kind, … . Bovendien betreffen de voorgelegde
stukken slechts de periode oktober tot en met december 2020 en dateert de voorgelegde bezoekregeling
reeds van 29.09.2020. Betrokkene legt geen bewijzen voor waaruit blijkt dat na deze periode nog een
nieuwe bezoekregeling werd getroffen of dat er een evolutie in de contacten met haar zoontje heeft
plaatsgevonden, ondanks het feit dat haar expliciet werd gevraagd haar dossier te actualiseren. In

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT