Arrêt Nº273278 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 24/05/2022

Judgment Date24 mai 2022
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number273278
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
RvV X - Pagina 1
nr. 273 278 van 24 mei 2022
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat S. VAN ROSSEM
Violetstraat 48
2060 ANTWERPEN
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X alias X, die verklaart van Armeense nationaliteit te zijn, op 14 maart 2022
heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de
beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 1 februari 2022 waarbij
de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen onontvankelijk verklaard wordt en van de beslissing van de gemachtigde van de
staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 1 februari 2022 tot afgifte van een bevel om het grondgebied
te verlaten.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 6 april 2022, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 13 mei 2022.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. DE MUYLDER.
Gehoord de opmerkingen van advocaat M. KALIN, die loco advocaat S. VAN ROSSEM verschijnt voor
de verzoekende partij en van advocaat L. ASSELMAN, die loco advocaat E. MATTERNE verschijnt voor
de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Verzoekende partij dient op 6 november 2020 een aanvraag om machtiging tot verblijf in toepassing
van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,
de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet) in.
1.2. Op 1 februari 2022 wordt de onder punt 1.1. vermelde aanvraag onontvankelijk verklaard. Dit is de
eerste bestreden beslissing, die luidt als volgt:
RvV X - Pagina 2
Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 06.11.2020 werd
ingediend door :
A., R. K. (..) (R.R.: xxxxxxxxx)
volgens geldig paspoort: Khalatyan, Ruzan
nationaliteit: Armenië
geboren te Erevan op X
adres: (..)
in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet va n 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek onontvankelijk is.
Reden(en):
De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de
aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de
diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het
buitenland.
Op 16.07.2009 diende betrokkene een Verzoek om Internationale Bescherming (VIB) in. Op 29.10.2010
nam het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) een beslissing tot weigering
van de vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming. Betrokkene ging hiertegen in beroep bij de Raad
voor Vreemdelingenbetwistingen (RVV), op 25.02.2011 werd een beslissing tot weigering van de
vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming genomen. De duur van deze procedure namelijk iets
minder dan 1 jaar en 8 maanden was niet van die aard dat ze als onredelijk lang kan beschouwd worden.
Het feit dat er een zekere behandelingsperiode is, geeft aan betrokkene ipso facto geen recht op verblijf.
(Raad van State, arrest nr 89980 van 02.10.2000)
Betrokkene beroept zich op haar medische problematiek als buitengewone omstandigheid. Ter staving
hiervan legt zij medische attesten voor, d.d. 04.07.2020 van Dr. Ackerman, d.d. 29.03.2018 van Prof. Dr.
Geerts, d.d. 20.03.2018 van Dr. Hulselmans en d.d. 19.06.2020 van Dr. Naegels. Zij legt ook een e-mail
voor van Prof. Dr. Geerts d.d. 7.11.2019 omtrent de medische ongeschiktheid om te reizen. Echter, de
medische problematiek van betrokkene werd reeds ten gronde onderzocht door de bevoegde dienst en
niet weerhouden. Uit het administratief dossier blijkt dat zij drie aanvragen 9ter indiende, namelijk op
18.06.2010 (ongegrond afgesloten op 06.04.2011), op 23.05.2013 (ongegrond afgesloten op 26.03.2014)
en op 09.02.2016 (onontvankelijk afgesloten op 03.06.2016). Deze laatste beslissing ging bovendien
gepaard met een bevel om het grondgebied te verlaten, haar betekend op 30.06.2016. De bewering dat
de regularisatieaanvraag op grond van art. 9ter in 2010 en 2013 respectievelijk 2 à 3 jaar heeft geduurd,
kan bovendien niet aanvaard worden als een buitengewone omstandigheid daar dit niet strookt met de
werkelijkheid. De door betrokkene bij de RVV ingediende beroepen tegen de respectievelijke ongegronde
beslissingen inzake de aanvragen art. 9ter hadden immers geen schorsende werking.
Verder legt zij ook een e-mail voor van Prof. Dr. Geerts d.d. 7.11.2019 omtrent de medische
ongeschiktheid om te reizen. Echter, we stellen vast dat betrokkene geen recent attest voorlegt waaruit
blijkt dat zij niet in staat is om te reizen. Wel vermeldt het medisch attest d.d. 20.03.2018 dat mantelzorg
aangewezen is. Echter, uit het administratief dossier van betrokkene blijkt dat zowel haar echtgenoot,
haar meerderjarige zoon, haar moeder, haar zus en haar broer nog in Armenië verblijven. Betrokkene
maakt het dan ook niet aannemelijk dat deze familieleden niet kunnen instaan voor eventuele mantelzorg.
Bovendien dient er ook hier weer opgemerkt te worden dat betrokkene geen recent medisch attest
voorlegt waaruit zou blijken dat mantelzorg nog steeds aangewezen is.
Betrokkene beweert dat zij vreest voor haar fysieke integriteit indien zij zou moeten terugkeren naar haar
land omwille van haar medische problematiek. Maar zoals hierboven reeds beschreven werd de medische
problematiek van betrokkene reeds ten gronde werd onderzocht door de bevoegde dienst maar niet
weerhouden. Uit de ongegronde beslissing 9ter d.d. 26.03.2014 blijkt dat uit het voorgelegde medische
dossier niet kan worden afgeleid dat betrokkene lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor het
leven of de fysieke integriteit. Bij huidige aanvraag 9bis legt betrokkene geen nieuwe elementen voor (de
medische attesten zijn wel recent maar gaan over dezelfde medische problematiek zonder nieuwe
elementen) die een andere beoordeling dan die van de dienst 9ter wettigen. De situatie in het land van
herkomst werd onderzocht door de bevoegde dienst in het kader van haar aanvragen 9ter. Dit element
kan dan ook niet aanvaard worden als buitengewone omstandigheid.
Betrokkene verwijst verder naar het feit dat er in Armenië geen donorbank beschikbaar zou zijn, wel is er
mogelijkheid tot transplantatie van levende donor. Echter, betrokkene legt geen bewijzen voor dat zij op
korte termijn nood heeft aan een transplantatie. Het is niet onredelijk om van betrokkene te eisen dat zij,
om haar beweringen te staven, op zijn minst een begin van bewijs dient voor te leggen dat zij op korte
termijn hieraan nood heeft. Ook legt betrokkene geen bewijzen door dat het niet mogelijk voor haar zou
zijn om beroep te doen op een levende donor. De loutere vermelding dat betrokkene in haar land van

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT