Arrêt Nº273275 de Conseil du Contentieux des Etrangers, 24/05/2022

Judgment Date24 mai 2022
Procedure TypeAnnulation
Judgement Number273275
CourtIIde KAMER (Raad voor Vreemdelingengeschillen)
RvV X - Pagina 1
nr. 273 275 van 24 mei 2022
in de zaak RvV X / II
In zake:
X
Gekozen woonplaats:
ten kantore van advocaat S. VAN ROSSEM
Violetstraat 48
2060 ANTWERPEN
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en
Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Nepalese nationaliteit te zijn, op 11 maart 2022 heeft
ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing
van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 26 januari 2022 waarbij de
aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
onontvankelijk verklaard wordt en van de beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor
Asiel en Migratie van 26 januari 2022 tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 6 april 2022, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 13 mei 2022.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. DE MUYLDER.
Gehoord de opmerkingen van advocaat M. KALIN, die loco advocaat S. VAN ROSSEM verschijnt voor
de verzoekende partij en van advocaat Ö. SOZEN, die loco advocaat H. CILINGIR versch ijnt voor de
verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Op 30 januari 2020 dient de verzoekende partij een aanvraag om machtiging tot verblijf in toepassing
van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf,
de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet) in.
1.2. Op 26 januari 2022 wordt de onder punt 1.1. vermelde aanvraag onontvankelijk verklaard. Dit is de
eerste bestreden beslissing, die luidt als volgt:
RvV X - Pagina 2
“Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die op datum van 30.01.2020 te Leuven
werd ingediend door:
P., R. K. (..) (R.R.: xxxxxxxxxxx)
nationaliteit: Nepal
geboren te Dhampus VDC-8 op X
(volgens haar paspoort geboren te Kaski op X)
adres: (..)
In toepassing van artikel 9bis van de wet .van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van
de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit
verzoek onontvankelijk is.
Redenen:
De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de
aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de
diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het
buitenland.
Betrokkene diende op 21.10.2010 een verzoek tot internationale bescherming (VIB) in. Haar VIB werd op
27.03.2014 afgesloten met een weigering van het vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming door
de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Betrokkene werd onderworpen aan een bevel om het
grondgebied te verlaten, maar verkoos er echter voor om er geen gevolg aan te geven en verblijft
sindsdien illegaal In België.
Het feit dat het VIB meer dan 3 jaar - namelijk 3 jaar en 5 maanden - heeft geduurd, dient er opgemerkt
te worden dat het feit dat er vertraging, zelfs indien onredelijk lang, werd opgelopen in de behandeling
van het dossier dit betrokkene niet de mogelijkheid geeft om beroep te doen op welk recht van verblijf dan
ook. Immers, het kan de asielinstanties niet ten kwade worden genomen de zaak zorgvuldig te hebben
onderzocht en hiervoor de nodige tijd te hebben genomen.
Betrokkene beweert dat de terugkeer naar land van herkomst een onevenredige schending van het
privéleven (artikel 8 EVRM) zou uitmaken. Verder beweert betrokkene dat het artikel 8 EVRM zowel het
privé- als het gezinsleven beschermt en dat het privéleven het geheel is van persoonlijke, sociale en
economische relaties die een persoon heeft opgebouwd In een land.
Betrokkene toont echter niet aan dat haar persoonlijke, sociale en economische banden zodanig hecht
zijn of dat er sprake is van enige vorm van afhankelijkheid, dat dienstig kan verwezen worden naar artikel
8 EVRM. Bovendien dient er gesteld te worden dat de verplichting om terug te keren naar het land van
herkomst om aldaar machtiging tot verblijf te vragen niet In disproportionaliteit staat ten aanzien van het
recht op een gezins- of privéleven, aange zien het enkel om een eventuele lijdelijke verwijdering van het
grondgebied gaat, wat geen ernstig en moeilijk te herstellen nadeel met zich meebrengt.
Betrokkene verklaart schrik te hebben om bij een terugkeer naar haar land van herkomst slachtoffer te
worden van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing of ernstige bedreiging
van haar leven of persoon te riskeren als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal
of binnenlands gewapend conflict. Volgens betrokkene zou een eventuele terugkeer naar haar land van
herkomst een schending uitmaken van artikel 3 EVRM.
Wat de vermeende schending van artikel 3 EVRM betreft dient opgemerkt te worden dat de bescherming
verleend vla artikel 3 EVRM slechts in buitengewone gevallen toepassing zal vinden. Hiervoor dient
betrokkene haar beweringen te staven met een begin van bewijs, terwijl In casu het enkel bij een bewering
blijft en dit niet kan volstaan om een inbreuk uit te maken op het vernoemde artikel 3 EVRM. De algemene
bewering wordt niet toegepast op de eigen situatie, derhalve kan dit niet beschouwd worden als een
buitengewone omstandigheid.
Betrokkene verklaart dat zij onmogelijk kan terugkeren naar Nepal omwille van de problemen met maobadi
en betrokkene zou Dalit van afkomst zijn; wat de reden is waarom ze Nepal ontvlucht heeft.
In de beslissing van het Commisariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) van
25.11.2013 staat echter vermeld: 'U verklaarde dan ook expliciet dat de Maobadi niet de reden waren
waarom u Nepal verliet (CGVS, p. 18-20).’ In dezelfde beslissing van het CGVS werd aangaande de
afkomst van betrokkene opgemerkt U heeft aldus onvoldoende elementen aangebracht dat de door u
aangehaalde discriminatie omdat u een dalit bent van die aard, intensiteit en draagwijdte zou zijn
(geweest) om gelijkgeschakeld te kunnen worden met vervolging in de zin van de
Vluchtelingenconventie.'' Daarom kan de verklaring van betrokkene, die bovendien niet ondersteund
wordt door nieuwe elementen, niet als een buitengewone omstandigheid worden aanvaard.
Betrokkene zou in haar thuisland geen onderkomen hebben en niemand die voor haar kan zorgen, zelfs
niet tijdelijk. Ze is al een 10-tal jaar niet meer In het land van herkomst geweest en zou alle banden ermee
verbroken hebben. Betrokkene beweert eveneens als alleenstaande vrouw terug te moeten keren en dat

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT